Wie is Israël?

logo-idW-oud

 

WIE IS ISRAËL?

Het zal weer over Israël moeten gaan. Stel je voor dat het niet bestond.

Een goede vriend vertelde me dat binnen de internetgroep van PKN-predikanten, die draadloos met elkaar discussiëren over exegese en politiek, de roep steeds luider wordt het kerkorde-artikel waarin gesproken wordt van de ‘onopgeefbare verbondenheid met Israël’ te schrappen.

Op het gevaar af een soort Leon de Winter te zijn, die onlangs in VPRO’s zomergasten moest bekennen al zijn kennis over de Arabische wereld uit de boeken te hebben en geen behoefte kende naar ‘veldwerk’, op dit gevaar af de plank mis te slaan meen ik precies te weten wat mijn collega’s bedoelen: een ‘onopgeefbare band’ koesteren met een land dat zonder spier of rimpel duizenden onschuldige burgers platwalst, is een theologische gotspe. De enige theologische norm die we kunnen hanteren is immers de gerechtigheid van Jezus Christus. O, hoe heerlijk, onschuldig theologie kan zijn.

Als vanuit Emmerich en Kleve met vaste regelmaat raketten zouden neervallen op de Achterhoek, afgeworpen door een stelletje fanatiekelingen dat Nederland wil onderwerpen aan de Groot-Germaanse gedachte, en daarbij afgevaardigd is met een minister in Berlijn, dan zou ik wel eens willen zien hoe het vlaggetje van Gods gerechtigheid er bij staat. Maar daar gaat het niet eens om. Het kerkordeartikel wordt niet begrepen.

De gedachte dat je je verbondenheid met Israël zou moeten opgeven als aan dit Israël meer bloed kleeft dan je lief is (en wie voelt dat niet zo?), lijkt er vanuit te gaan dat deze verbondenheid er is vanwege een zeker nobel karakter van het land of volk Israël, dat onze evangelische toets kan doorstaan. Maar dat wordt toch helemaal niet bedoeld in onze kerkorde. Het gaat hier om een door God zelf geschonken verbondenheid waar zelfs een driedubbele synode geen afstand van kan doen.

Armoedig zijn de pogingen die de laatste jaren vanuit ons hoofdkantoor in Utrecht worden ondernomen om toch vooral te benadrukken dat deze verbondenheid niet het Joodse land of de Joodse staat, maar uitsluitend het Joodse volk betreft. Het zal niet baten. Het bevestigt alleen maar de gedachte dat Israël iets van ons zou verdienen zolang het nobel is. En het probleem wordt ondertussen natuurlijk verschoven: want wie heeft er ooit een nobel volk gezien, waarmee je eeuwig verbonden zou willen zijn? Nee, die onopgeefbare verbondenheid zit hem in het welbehagen van onze God Israël tot zijn volk te hebben verkozen. Maar dat wordt in Utrecht niet meer klip en klaar gezegd, en dan ga je goedbedoelend zwenken.

Zo enthousiast als in 1989 dit nieuwe kerkorde-artikel is geïntroduceerd zal het straks weer worden verbannen. Want zijn het niet dezelfde bevrijdingstheologische modellen die aan deze besluiten ten grondslag liggen: de kerk moet er zijn voor de arme? In de ene constellatie is dat de arme Jood, en onder een ander gesternte heet hij arme Arabier. Gisteren was het het dappere landje Israël dat met zijn kibboetsiem een licht is voor de volken, vandaag is het de dappere profeet Nasrallah die opkomt voor ‘de echte armen’ van het Midden Oosten. Terwijl Olmert natuurlijk een klein duimpje is vergeleken bij Dayan en Meïr.

Eerlijk is eerlijk: de Israëltheologe is hier zelf mede debet aan. Ook zij heeft Israël als volk, land en staat land veridealiseerd, en een hoop gewekt dat Gods verkiezing zijn gericht zou uitsluiten. Terwijl zijn laatste trouw juist blijkt in het gericht over “mijn niet-volk”.

Misschien is de term ‘het nieuwe’ of ‘ware Israël’, waar onze geliefde kerkvaders zo in excelleerden, eigenlijk nog niet eens zo gek voor de kerk (zoals Augustinus in een brief eens geheel naïef “geliefde leraar Israëls” werd genoemd). Maar daar zullen deze internet-collega’s zich niet aan willen branden, want van de zogenaamde ‘vervangingstheologie’ hebben ze juist afstand gedaan… Waar halen wij het recht vandaan te denken in de plaats te zijn gekomen van Israël, heet het dan als uit de mond van een ander (terwijl ondertussen die verbondenheid nu wel even makkelijk wordt vervangen door een andere). Toch denk ik dat werkelijke verbondenheid met Israël niet dieper kan gaan dan vanuit het besef getooid te zijn met de naam van een volk dat God zelf heeft geroepen om, ondanks en met zijn zonden, zíjn volk te zijn, en die dit volk tot in de dood trouw gebleven is. En nou niet bepaald vanwege zijn verdiensten. Wat kunnen en hoeven wij ooit anders te zijn dan dit Israël-nog-steeds en dit Israël-weer-opnieuw? Wat mogen we anders dan juist op zijn plaats gaan staan om hetzelfde oordeel als zelf te ontvangen?

Alleen wie het ontstaan van de kerk los ziet van Israël, en dus los ziet van Gods oordeel en genade over dit Israël, kan op het onzalige idee komen dat je op eigen houtje met Israël als volk, land of staat een onopgeefbare verbondenheid zou kunnen instellen… maar dan ook weer opgeven, wanneer het haantje anders staat en kraait. Terwijl we hier natuurlijk niets te kiezen hebben. Het bestaan van Israël maakt ons tot partij, hoezeer je je soms ook ergert aan dit Israël.

Stel je voor dat Israël niet bestond. Tientallen, misschien wel honderden miljoenen mensen in de wereld zouden niets liever willen. Weg staat, weg land en dan tot slot: weg volk. Want Israël past niet in hun categorieën; ja, het is in feite een sta in de weg voor elke duurzame vrede (duurzame vrede – een concept waar niet alleen de Islam, maar ook de kerk zo dol op is).

Natuurlijk, je kunt ook als kerk die term Israël ver van je werpen, en doen alsof het om een ander gaat; de ene keer als zielepoot, de andere keer als eigenlijk toch wat tegenvallend. Maar dat is allemaal geen theologie. Theologie begint met de erkenning van Israël als het grote geheim van de drie-enige God. Weten wij, die ons graag beroepen op de God van Israël, eigenlijk wel wie of wat Israël is?

Vrienden, op een dag worden wij wakker, en we zullen beseffen het zelf te zijn.

Wessel ten Boom