Commentaar (Jan Wolkers)

logo-idW-oud

 

COMMENTAAR (Jan Wolkers)

Midden jaren tachtig hield de stroom van literaire werken op. Met De onverbiddelijke tijd (1984) was de tijd van schrijven, zogezegd, onverbiddelijk voorbij. Hoe kan het anders met iemand die zozeer aanjager en vertolker van één tijdperk was? Bij Wolkers spatte de drang tot vrijheid er vanaf. En hij had duidelijk geen kameleontische gaven, daar was hij veel te calvinistisch voor. Dus werd hij een (goed geregisseerd) product, dat wonderwel paste binnen zijn eigen thematiek: de onherroepelijke vergankelijkheid van alle vlees.

Wolkers behoorde tot diegenen voor wie de Statenvertaling heilig was. Hij zal gegruweld hebben van de moderne, humanistische vertaling van Joh. 1:14 ‘Het Woord is mens geworden…’ Natuurlijk werd het Woord bij Wolkers vléés – zoals heel de schepping in zijn ogen vlees was dat krioelt, zich voortplant, leeft, maar met de dood reeds in zijn leden. Ik denk dat niemand in Nederland zozeer als Wolkers in de aangrijpende passages in Turks Fruit stem heeft gegeven aan de machteloze woede en het verdriet over de kanker. Een onderwerp dat overigens al in zijn allereerste verhaal, Het tillenbeest uit 1959, naar voren komt.

Zeker behoort Wolkers tot al die schrijvers die lust hadden in het profaniseren, en dat ook nodig hadden in hun vrijheidsdrang. In De walgvogel (1974) staat geloof ik de passage waarin de Nederlandse Driekleur op de grond wordt uitgespreid voor een stevige vrijpartij – maar nu ik dit woord zeg besef ik hoe weinig ‘vrijpartij’ in Wolkers’ vocabulaire thuishoort: juist de directheid en ondubbelzinnigheid van alle schuttingwoorden die hij gebruikte, geven aan dat voor hem het vlees, als man en vrouw, heilig was. Zelfs ‘vrijen’ is nog een verbloeming. Alleen de vleselijke gemeenschap, in de meest oprechte zin, vormt het antwoord tegen de dood en het verderf dat met de tijd gegeven is. ‘Ik heb het roestige ijzer van het calvinisme in het goud der vrijheid veranderd,’ zei hij met zijn woeste Balzac-kop. Hij kon zoiets aanmatigends zeggen, omdat hij van zijn vader (‘Het Woord van God was de stem van mijn vader’) wist dat ook geen goud beklijft.

Wordt er in het werk van Wolkers wel overspel gepleegd? Het is in elk geval geen thema, geloof ik, zoals bij de meeste literatoren. Wolkers schreef in de lijn van het Hooglied; het was hem ernst. Niet in de lijn van de Sade, Goethe, Flaubert of Mulisch en al hun, in zijn ogen waarschijnlijk veel te kil beredeneerde universums. Ook in dit breken met elk universum en zijn lak aan elke metafysica als mogelijke vlucht uit onze tijd, had Wolkers iets typisch protestants. Dat de tijd ook van de eeuwigheid zou kunnen spreken was niet zijn ding. Van daaruit is ook te begrijpen dat de karakters in Wolkers’ boeken allemaal iets oppervlakkigs hebben. Veel oog voor de ambivalentie van waarheid en leugen, en de krochten van de menselijke ziel had hij niet. Maar des te meer voor het détail van de levende dingen om ons heen. Eigenlijk las hij het leven, zoals Frans Breukelman de Schriften las.

De zuivere ontroering waarmee Wolkers de levende dingen waarnam, is voor velen ongetwijfeld een grote troost geweest. Maar elk monument wordt vernietigd.

WtB