Tel uit je winst

Soms komt het verlangde naar je toe, op een presenteerblaadje, het wordt je vriendelijk en deskundig aangereikt, alsjeblieft. Hoewel, ik moet bekennen, ik was er al een keer geweest, je kunt en mag het niet missen, als je in New York bent bezoek je vanzelfsprekend het Guggenheim Museum, een van de meest aansprekende iconen van de stad. De architect Frank Lloyd Wright ontwierp het in 1955 en drie jaar later werd het geopend. Het gebouw doet in de verte denken aan de opera in Sydney van Jorn Utzon dat ook in 1955 werd geschetst maar pas in 1973 in gebruik genomen. Twee geheel vrije ontwerpen, dat wil zeggen buiten de conventie van rechthoek en cirkel. De schelpvormen uit Sydney al helemaal, maar de spiraal als museum was ook nog niet vertoond. Op de tentoonstelling in het Cobramuseum in Amstelveen zie je op een ouderwets televisiescherm een kort filmpje gemaakt op de dag van de opening van het Guggenheimmuseum, op straat drommen mensen vóór het gebouw en op straat rijden van die typisch Amerikaanse sleeën, auto’s met vinnen en van enorme afmeting, Amerika was nog steeds de overwinnaar uit de Tweede Wereldoorlog en Kennedy zou de nieuwe president worden. De bomen groeiden tot in de hemel en
iedereen had geld genoeg leek het. Er was een schaduwzijde, maar die moest nog aan het licht komen, zoals de oorlog in Vietnam en de integratie van de zwarten.
De tentoonstelling ‘From the Guggenheim collection to the Cobra Museum Amstelveen’ heeft als ondertitel International Abstraction, 1949-1960. Schilders en beeldhouwers verzameld als ‘tastbreakers’ tonen hun werk van de jaren vijftig van de vorige eeuw. Een van de ‘breaks’ is dat het als niet meer noodzakelijk wordt gezien een ezel te gebruiken, je kunt staande naast het op de grond liggend doek of de metalen plaat aan het werk gaan, zoals Jackson Pollock, 1912-1956, bijgenaamd Jack the Dripper; de techniek van de ‘dripping’ maakte hem wereldberoemd. Beroemd zijn heeft een risico en kunstbedriegers zagen hun kans, want na Pollock’s dood doken er allerlei onbekende schilderijen van hem op. Makkelijk nagemaakt, zo dachten ze, druipen maar. Bij deskundig onderzoek bleek met hoeveel overleg Pollock zijn ‘drippers’ maakte. Op de tentoonstelling is een kleine (56×56,7 cm) dripper te zien – wat moet ik zeggen geschilderd, geworpen, gedropen – op een masoniete ondergrond, wat een zilverachtige weerkaatsing geeft. De verf in zwart, rood, wit en hier en daar een geel accent laat in het midden een opbolling zien, niet door de dikte van de verf maar door de compositie. Om telkens weer even naar terug te lopen.
De jaren vijftig kenmerken zich door een groot gevoel van vrijheid, tenminste in het Westen, de Verenigde Staten en Europa, maar ook Zuid-Amerika en zelfs Japan meldden zich op het toneel van de nonobjectieve kunst. Het woord nonobjectief wil zeggen dat men verder wilde gaan dan het
afbeelden van wat de wereld laat zien, aan objecten voorbij. Men zocht over de grenzen van het artis natura magistra heen te stappen. Kan dat? Van elke vorm die je maar bedenkt is toch de oervorm te herkennen? Maar het is dan de opdracht, uitgaande bijvoorbeeld van een vlek, een spat, een kras, iets te laten zien dat onze voorstelling te buiten gaat. Wat als kunstwerk verschijnt kan in een toevalligheid begonnen zijn, zelfs in een onbewuste vormgeving. Is de kunstenaar hier dan nog de schepper of schept het kunstwerk eigenlijk zichzelf?
Het vijftigtal schilderijen en beelden geven een duidelijk antwoord op die vraag: de kunstenaar, de grote kunstenaar is heer en meester. En waarover? Over alles wat uit zijn hand en zijn hartstocht voortvloeit, zogenaamde ‘action painting’. Maar het sturend element blijft zijn inzicht, zijn stijl, zijn persoonlijkheid. Je herkent een groot schilder aan zijn ‘personal drama’, het authentieke verhaal. Als echte uitvinders hebben ze dát gevonden – per ongeluk per geluk – wat helemaal hun eigen vondst was. Typisch een Picasso, typisch een Kandinsky, de voorgangers; een echte Rauschenberg en Manessier te zien nu in Amstelveen.
Ook de Cobra-groep deed van zich spreken, samengesteld als zij was uit schilders van Copenhagen, Brussel en Amsterdam. Het was de directeur Sandberg van het Stedelijk in Amsterdam die het talent van deze jonge mannen herkende en hun alle ruimte gaf. Nu voegen zich nog bij de grote meesters in Amstelveen Karel Appel en Asger Jorn uit Denemarken. Deze groep vond de vrijheid in het kinderlijke, onschuldige, vrij ontvankelijke. Appel en Jorn bouwden een internationale carrière op aan beide zijden van de Atlantische Oceaan. ‘Ik rotzooi maar wat aan’ is natuurlijk niet echt waar, Appel begon zoals een kind begint, knoeiend, zich om niets bekommerend, maar dan dient het moment zich aan dat er wat gaat komen, dat de kleuren ergens op gaan wijzen, dat het een ritme wordt en alles er op wacht dat het een uitspraak wordt. Dan bewijst zich de meester, dan vindt de nonobjectieve kunst toch weer een thuis in het object, maar nu een nieuw gecreëerd object.
Af en toe heb ik het bezoek aan de tentoonstelling op de eerste verdieping afgewisseld met een kort kijkje parterre, waar werken van andere Cobraïsten hangen. Het verschil wordt overduidelijk, boven hangen meesters, beneden toch veelal mindere goden. Om naast het schilderij van Pollock nog een paar kanjers van schilderijen en beeldhouwwerken te noemen: van Willem de Kooning Composition 1955, (201×175.6), een groot vlak waarin het rood overheerst en waar het typisch Koonings groen blijkbaar niet gemist kon worden. Het dak van het museum is afgeschermd, op alle schilderijen staan spotjes, met het effect dat dit schilderij licht geeft, van een grote afstand springt het naar je toe. Wat het voorstelt zou ik niet weten, maar het trekt al je aandacht en telkens opnieuw als je je er weer naar ombuigt. Van Luis Feito, een Spanjaard, is een bijna leeg en verstild doek te zien, olieverf vermengd met zand en heel kleine kiezelsteentjes. De compositie is uiterst eenvoudig, in een grote ruimte compacte witte verfstreken met in het midden kleine zwarte vlekken. Aan de onderkant grijze tinten waardoor de ruimte nog groter wordt, er komt zelfs vaart in de samengestelde vlekken, waarheen zijn ze op weg?
Van de Japanner Kumi Sugai een grote compositie, (161.6×129.5), waarin toch direct reminicensies aan het schrift, een letter of letters, of is het een figuur, in zijn abstractie is het herkenbaar behorend tot onze wereld. Met een lichte toets, bijna schetsmatig twee van boven komende zwarte strepen die uit elkaar buigen, op die hoogte een zwarte cirkel onderlijnd met een brede zwarte balk. Onderaan een blauw vlakje als rustpunt, het hele doek licht grijze tint. Toen het klaar was, stel ik me voor, bracht Sugai in de cirkel een geel touché aan als Vermeer op de parel van het meisje. Af!
Ook een beeldhouwwerk, liever gezegd een beeld want er is geen steen bij gehouwen, het heet ook alleen maar Brass (129.9×81.3), van Étienne Hajdu, een Roemeen van geboorte. Drie gestyleerde scheppen steken uit een om-hoog rijzende stam. Mooi maar ook geestig, heel zelfstandig alsof dit beeld er altijd al is geweest. Je zou het zo naar huis willen nemen, in je kamer willen zetten, er je jas aan ophangen zonder dat Hajdu kwaad zou worden, hij zou zeggen: ja, dat kan ook, wetend dat de eigenaar van dit beeld toch snel tot de ontdekking komt dat dit helemaal niet past. Tot dusver passeerden alleen mannen de revue, maar een ereplaats verdient Maria Helena Viera da Silva (1908-1992), alleen al haar naam, zo sierlijk als deze is, is ook haar compositie Aix-en-Provence uit 1958. Een verti-caal werk met lange strepen afgewisseld door verdichtingen van vierkantjes, alles heel licht geschilderd in grijzen, witten en licht gelen en getemperde zwarten. Zij maakte ook een gebrandschilderd raam voor de kathedraal in Reims.
Al met al bindt deze tentoonstelling samen de groten van na de Tweede Wereldoorlog, de klassieken. Hun voorgan-gers waren o.a. Ossip Zadkine, Max Ernst, Marc Chagall, Piet Mondriaan en Fernand Leger. Na hen zou de Popart, in Nederland vertegenwoordigd door Gustave Asselbergs (1938-1967), zoon van Anton van Duinkerken, en het Minimalisme het stokje overnemen. De wereld veranderde, kantelde bijna met de Koude Oorlog, Vietnam en de politieke moorden in Amerika. Heden ten dage is alles zo globaal geworden dat nauwelijks meer een stijl, laat staan stijlen kunnen worden aangewezen. Wel zijn er steeds uitzonderlijke talenten die meer op zichzelf aangewezen de fakkel verder dragen. Dat zo’n tentoonstelling er voor zorgt dat alles naar je toekomt, eigenlijk om de hoek, betekent geen vliegkosten, geen hotel in New York, dus tel uit je winst!

Lowik Schoch