En de Papoea’s dan?

logo-idW-oud

 

EN DE PAPOEA’S DAN?

Het is goed dat Hans van de Wal in drie artikelen (in de nummers 16 en 17 van de vorige jaargang, en nummer 1 van deze) de gebeurtenissen rond de overdracht van Nieuw-Guinea nog weer eens ophaalt. Hij spitst zijn betoog toe op de Oproep van de Hervormde synode van 1956. Daarin werd voorgesteld het bestuur te regelen in “een zodanige overeenstemming met de volkerengemeenschap, dat zowel de beste behartiging der bevolkingsbelangen als de grootst mogelijke staatkundige stabiliteit redelijkerwijs gewaarborgd is”. Hij noemt ten slotte ook enkele van de vele reacties die deze Oproep veroorzaakte. Sindsdien hoor je er weinig meer over maar voor de Papoea’s ligt dat anders. Ze hebben het gevoel dat ze door de Synode van destijds (en door de kerk?) niet gekend, niet begrepen en in feite in de steek gelaten zijn, kortom dat hun onrecht is aangedaan. Gevoelens van onbehagen over deze zaak leven er zeker ook bij velen van hen die er destijds gewerkt hebben aan de opbouw van het land, en ook bij mensen die sindsdien op de een of andere manier het volk en het land hebben leren kennen. Vanuit die achtergrond zou ik enkele vragen willen stellen.

Hoe vrij was de Synode?

De bewuste Oproep werd opgesteld geheel buiten de Papoea’s om. De leiding van de kerk in Nieuw-Guinea die in datzelfde jaar zelfstandig zou worden werd niet geraadpleegd. Onbegrijpelijk, onvoorstelbaar: over wie ging het hier eigenlijk? Maar goed (of niet goed natuurlijk), toen de zendingsleiding daar later op aangesproken werd verdedigde ze zich door te stellen dat de Papoea’s in hun toenmalige situatie onder Nederlands bestuur niet vrij waren om zich hierover uit te spreken. Mijn vraag is: Hoe vrij was ze zelf eigenlijk? Het is interessant in de uitvoerige studie van Drooglever “Een daad van vrije keuze” na te gaan hoe hij de Oproep van de Synode behandelt (zie blz. 374-376). Hij doet dat in het kader van groepen die belangen hadden in Indonesië. Daarbij noemt hij eerst het zakenleven (de groep Rijkens c.s. en de Bilderberggroep waarvan ook prins Bernhard deel uitmaakte). Daarna komt hij te spreken over de Raad voor de Zending van de Nederlandse Hervormde Kerk. Volgens hem ging daar de aandacht vooral uit naar de zending in Indonesië. Het beleid “was gericht op de ontwikkeling van het protestantisme in de centrale gebieden van Indonesië”, en men wilde goede relaties opbouwen met de kerken daar. In hoeverre liet men zich door die belangen leiden, al of niet bewust?

Verder valt op dat in de Oproep zelf veel aandacht geschonken werd aan de analyse van de nieuwe politieke verhoudingen in de wereld. Het kolonialisme werd zonder meer afgewezen. De-kolonisatie was de nieuwe leus. Ik kan me dat heel goed voorstellen. De mensen van de zendingsleiding hadden deze ontwikkelingen van nabij meegemaakt en waren ervan overtuigd dat dit alles zonder meer een goede zaak was. Maar (zeker achteraf) vraag je je af of men wel kritisch genoeg was. Was men zelf niet (bewust of onbewust!) bevangen door een antikoloniale ideologie? Men kon toch weten dat de positie van Nieuw-Guinea in de vroegere Nederlandse kolonie een heel andere was dan b.v. Java. De vraag is voor mij zelfs of je het Nederlandse bestuur in Nieuw-Guinea wel koloniaal kunt noemen – zeker, wel in formele zin, maar ook inhoudelijk? Tot aan 1900 was zelfs nog geen bestuurspost gevestigd. Als er al kolonialisme is geweest in de zin van onderdrukking dan kwam dat voornamelijk van het sultanaat Tidore dat er stelselmatig plunderde en slaven haalde. En nog een vraag: Had de Synode wel oog voor de negatieve kanten van het (Indonesisch) nationalisme met zijn overheersing van Java, zijn eenheidsideologie en racisme (zoals de Papoea’s die inmiddels ervaren hebben)?

Wat is profetisch spreken?

In die tijd werd er veel gesproken over “de profetische taak van de kerk”. Maar wat is profetisch in dit geval? In de Oproep was ruime aandacht voor politieke analyse, maar is dat profetisch? Bij profetisch denk ik aan betrokkenheid bij de armen, de slachtoffers. Zeker, er was toen de gegronde vrees dat het op een oorlog in het gebied kon uitlopen, en dat zou ook voor de Papoea’s verschrikkelijk zijn geweest. Maar toch blijft het merkwaardig dat er in het stuk zo weinig over de Papoea’s gesproken wordt. Op het eind gaat het over het verliezen van je eigen leven, en dat wordt dan uitgelegd als het verliezen van je eigen idealen en plannen, let wel: dat is van ons, Nederlanders. Maar uiteindelijk hebben de Papoea’s de prijs betaald (en doen ze dat nog!). Zij hebben bij duizenden hun fysieke levens verloren, en zoveel meer aan idealen, cultuur, natuur (milieu), zelfbestemming (ik zeg nog niet eens zelfbeschikking). Het was niet zomaar een verzuim dat de Papoea’s niet geraadpleegd waren, het was werkelijk fundamenteel. Er werd over hen gesproken in het kader van politieke analyses en belangen. Terwijl het toch duidelijk kon zijn dat zij de zwakste partij waren. En had de kerk het dan voor hen niet moeten opnemen? Over profetisch gesproken.

De Oproep – en daarna

In zijn artikelen gaat Hans van de Wal niet verder dan tot de gebeurtenissen van 1962/1963. Dat is jammer. In de overeenkomst tussen Nederland en Indonesië van 1962 (New York Agreement) was overeengekomen om uiterlijk in 1969 een volksreferendum te houden waarbij de Papoea’s zelf konden uitmaken of ze bij Indonesië wilden blijven. De Verenigde Naties zouden op de naleving ervan toezien, Nederland had hierin verplichtingen op zich genomen. Als je in het boek van Drooglever leest hoe dat in zijn werk is gegaan (in feite wist iedereen het al lang), ben je verbijsterd over zoveel manipulatie en intimidatie – je schaamt je gewoon dat de Papoea’s dat aangedaan is én dat de Verenigde Naties en Nederland en de V.S. erbij gestaan hebben en niets gezegd, niets gedaan hebben. En wat deed de kerk na de Oproep? Laat ik voorop stellen dat de zending en het werelddiaconaat, later Kerkinactie, zich altijd ontzettend hebben ingezet. Maar het gaat nu om vragen van politieke aard, het gaat om recht en onrecht. Na 1962 kwamen hier al vrij snel de eerste vluchtelingen aan uit wat toen door de Indonesiërs Irian Barat, later Irian Jaya, genoemd werd (de Papoea’s zelf spreken liever over Papoea, sinds 2002 is dit ook de officiële naam). En er kwamen berichten over geweld, rechteloosheid, onderdrukking en vele duizenden doden. Maar er kwam geen nieuwe Oproep, of Protest gericht aan de Verenigde Naties, of Indonesië. Of een “Troostbrief” aan de Papoea’s hier en ginds waarin hun pijn en teleurstelling benoemd werden. Zou dat niet in de lijn van de Oproep gelegen hebben? (En zou er nu bij de Nederlandse regering niet geprotesteerd moeten worden als minister Bot volgens de kranten zegt dat hij zich politiek en moreel niet verantwoordelijk voelt voor het lot van de Papoea’s?)

Het is dit jaar 50 jaar geleden dat de Oproep is uitgegaan. Misschien is dit een aanleiding om een gesprek met de Papoea’s te zoeken, allereerst met de Papoea’s hier die immers vrijwel allemaal politieke vluchtelingen zijn. Daarin zou er de ruimte moeten zijn om van Papoese kant de pijn en teleurstelling uit te spreken en van onze kant het tekort en de schuld, om daarna samen te zoeken wat voor ons de wil van God is.

Henk van der Steeg