De Duitse socialisten en de opkomst van Hitler

logo-idW-oud

 

DE DUITSE SOCIALISTEN EN DE OPKOMST VAN HITLER

Onlangs kreeg ik in handen: J.A.A. van Doorn, Duits socialisme- het falen van de sociaal-democratie en de triomf van het nationaal-socialisme. Over die ondertitel zo dadelijk meer en over de these van dit boek ook.
Ik stip er een paar dingen uit aan. In de eerste plaats het socialisme van Ferdinand Lasalle (1825-1864). Hij was van Joodse afkomst, interesseerde zich eerst wel voor het liberale Jodendom maar zei op latere leeftijd dat hij geen Jood meer was. Hij was zeer belezen en een redenaar die zijn gehoor altijd wist te boeien. Hij sprak de arbeiders aan met ‘Meine Herren’ en dat zegt wel iets over zijn socialisme. Hij was ook een uitstekend schrijver en schreef een eigen programma, het Arbeiders-programma, omdat hij ervan overtuigd was dat arbeiders van het Communistisch Manifest van Marx en Engels niets zouden begrijpen. Met laatst genoemden trok hij eerst wel op, maar Marx en Engels namen al gauw afstand van hem en dat is te begrijpen. Lasalle verwierp namelijk hun internationale socialisme en propageerde een socialisme op nationale grondslag. Hij wilde een Duits (Pruisisch?) socialisme, dat door de staat verwerkelijkt moest worden. Als leerling van Hegel zag hij in de staat de hoogste verwerkelijking van de Geest.

Lasalle bewoog zich in alle kringen, laag en hoog. Hij had ooit een urenlang gesprek met Bismarck. Hij hield hem voor dat de burgerij alleen maar meer politieke bewegingsvrijheid wilde, maar dat de arbeiders daarentegen maatschappelijke vooruitgang wilden: ‘Geef mij algemeen kiesrecht en ik zal ervoor zorgen dat u een miljoen stemmen krijgt’. Na afloop van dit gesprek verzuchtte Bismarck: ‘Wat heeft de arme drommel (der arme Teufel!) mij te bieden?

Lasalle wilde een activistisch socialisme, gedragen door een straf georganiseerde partij, die het vertrouwen van de arbeiders zou winnen en de burgers de stuipen op het lijf zou jagen. Maar die partij moest dan wel door hem, en door hem alleen geleid worden. Met de partij die hij oprichtte in het nooit veel geworden.

Lasalle werd bij een duel gedood. Bij zijn begrafenis sprak een predikant. In de geschiedenis van het Duitse socialisme duiken de ideeën van Lasalle telkens weer op, maar ze kregen daar niet veel kans.

Huiveringwekkend is wat Van Doorn vertelt over intellectuelen die na WO I elkaar vonden in hun gemeenschappelijke haat tegen liberalisme en democratie. Ze hadden allemaal de neiging praktische problemen op te waarderen tot filosofische diepzinnigheden waardoor die problemen onoplosbaar werden. De grootste griezel onder hen is Ernst Jünger. Hij werd in 1914 onmiddellijk oorlogsvrijwilliger. Hij vocht in Frankrijk in de voorste linies en schreef later in extatische bewoordingen over de roes van het gevecht. Oorlog was voor hem de ‘ultieme morele uitdaging’. Al in 1923 schreef hij dat de nationaal-socialisten de enige echte revolutionaire waren, omdat zij het woord vervingen door de daad, de frase door het offer en de pen door het zwaard. De meeste aandacht trok Spengler, de schrijver van Der Untergang des Abendlandes. Het boek verscheen in 1918 en in 1919 kwam Spengler voor den dag met een brochure, getiteld Preusentum und Socialismus. Het socialisme was volgens hem ‘Pruisisch erfgoed’, omdat het de arbeider niet cultiveerde, maar hem in de natie op zag gaan, geen materialisme maar idealisme voorstond, niet op goedkoop gezwets maar op daadkracht berustte, en – omdat het orde, gezag hiërarchie, plicht en prestatiegerichtheid als waarden erkende. Spengler vertoont veel bewondering voor Bebel, jarenlang voorzitter van de SPD, omdat hij gezorgd had voor een ‘soldatesk’ socialisme. – Al deze heren keken van hun grote hoogten neer op de nazi’s omdat ze die ‘plebejisch’ vonden, maar ze hebben wel geholpen een vacuüm te vormen waarin het ‘gedachtegoed’ van deze ‘plebejers’ welig kon tieren.

Gregor Strasser stond niet zo ver van deze intellectuelen af. Hij had bij zijn dienst aan het front hoge onderscheidingen gekregen en keerde uit de oorlog terug vol minachting voor de Republiek van Weimar èn voor het keizerrijk. Hem stond een soort frontsocialisme voor ogen: hard, solidair en prestatiegericht. Hij maakte zijn studie farmacie af en werd een gewaardeerd apotheker. In 1921 werd hij lid van de NSDAP en van de SA. Toen begon hij te ijveren voor zijn socialisme en stelde een nieuw programma voor de politiek van zijn partij samen: alle grond aan de staat, grootgrondbezit verdelen onder landarbeiders, nationalisatie van de wapenindustrie, de grote bedrijven voor chemische producten en de grote banken. Hitler rook verraad, ontbood hem bij zich en gelastte hem dit programma onmiddellijk in te trekken. Strasser, die, zoals veel anderen, gefascineerd was door Hitlers persoonlijkheid deed wat Hitler hem beval. Toch liet Hitler hem verder zijn gang gaan omdat veel werkelozen tijdens de grote crisis na 1929 veel in hem zagen en lid van de SA werden. Als lid van de Rijksdag deed Strasser in 1931 en 1932 voorstellen die in de richting van Keynes gingen.

Strasser mag dan in de politiek gebruik gemaakt hebben van aan het front geleerde methoden, – ik ontkom niet aan de indruk dat hij een eerlijk man was. Hij wilde ernst maken met het socialisme van zijn partij.

De naam ‘Röhm-putsch’ is een vondst van de nationaal-socialistische propaganda. Röhm was chef van de SA en had wel ambitie de leiding van het leger in handen te krijgen. De generaals zagen dat natuurlijk wel en maakten zich daar zorgen over. Hitler zag het conflict komen en koos de kant van de sterkste partij en dat waren de generaals. Er is niets te vinden waaruit blijkt dat Röhm een greep naar de macht wilde doen door een ‘putsch’ te plegen, maar Hitler liet op 30 juni 1934 de top van de SA vermoorden door de SS en het eerste slachtoffer was Röhm. Tegelijk rekende Hitler af met andere vijanden onder wie Strasser: hij werd uit zijn huis gehaald, naar de Prinz Albrechtstrasse gebracht en daar vermoord.

Dat was de uitleg die Hitler gaf van het socialisme van zijn partij.

Nu de ondertitel van Van Doorns boek. Die ondertitel wekt de indruk dat de triomf van het nationaal-socialisme (mede) te wijten is aan het falen van de sociaal-democratie. Met andere woorden: de SPD had meer Lasalle in haar politiek moeten doen. Dat lijkt me de these van dit boek. Maar met die these geef je wel te kennen dat het socialisme van de NSDAP echt was. Dat is niet juist. Zie het lot van Gregor Strasser.
Mijns inziens had Hitler maling, niet alleen aan het socialisme, maar ook aan de Duitse natie. Hij wilde macht, macht om te vernietigen en soms denk ik dat hij een aanbidder van de dood was.

Terwijl het leven een kostbaar goed is dat God ons heeft toevertrouwd.

A.A. Spijkerboer