Herinnering aan Kellerhals

logo-idW-oud

 

HERINNERING AAN KELLERHALS

In de tijd dat ik in Utrecht studeerde was je in je tweede jaar bezig met je eerste deel candidaats, oftewel het groot-tentamen. Voor dat groot-tentamen deed je Oude Testament en godsdienstgeschiedenis. Voor dat laatste vak deed je De godsdienst in zijn verschijningsvormen van H. Th. Obbink (een boek dat ik nog steeds fascinerend vind) en twee godsdiensten naar keuze. Ik koos Boeddhisme en Islam. Voor de Islam deed ik Emmanuel Kellerhals, Der Islam, Seine Geschichte Seine Lehre Sein Wesen (Basler Missionsbuchhandlung, Basel, 1945). Ik begreep wel dat er tegen dat boek bezwaren waren, omdat het uit de hoek van de zending kwam, maar ik begreep niet, en begrijp nog niet, waarom een zendeling geen goed wetenschappelijk werk zou kunnen leveren. (Trouwens: wat betekent ‘wetenschappelijk’ aan een theologische faculteit? Als je duidelijk maakt waarom je beweert wat je beweert, en als je behoorlijk citeert, ben je in ieder geval al een heel eind).

Kellerhals dus. Ik zit er nog wel eens in te bladeren nu de Islam in ons land zo duidelijk aanwezig is. Kellerhals vertelt dat in Mekka, waar Mohammed opgroeide, allerlei godheden rondwaarden; de mensen wisten wel van een hoogste God, maar die speelde geen grote rol. Maar toen Mohammed zijn eerste openbaring ontving bleek Allah, deze hoogste God, een alles overheersende rol te spelen: Allah ging al die andere goden wegvagen. Daarom kondigt Mohammed Allahs oordeel aan en dat doet hij in bijbelse bewoordingen. Hij spreekt over ‘die dag’, over degenen die ‘rechts staan’ en degenen die ‘links staan’ (Soera 56), over boeken die geopend worden en over de bazuin die het laatste oordeel aankondigt. Hoe kwam Mohammed aan deze bijbelse bewoordingen? Het is wel zeker dat Mohammed contact heeft gehad met leerlingen van Nestorius, die op de kansel wel wilde zeggen dat Maria de moeder van Christus was, maar niet dat zij de moeder van God was. Er zijn in de Koran zelfs vrijwel letterlijke citaten van Efraïm de Syriër, die onder invloed van Nestorius stond, te vinden.

Dan gaat Kellerhals dingen zeggen die mij typerend lijken voor zijn benadering van de Islam. Hij zegt: Je kunt niet in aanraking komen met het getuigenis van de bijbel zonder de invloed daarvan te ondergaan, zelfs als je dat getuigenis in een verminkte vorm hebt gehoord. Wie, hoe dan ook, door het getuigenis van de bijbel in beweging is gebracht, die is profeet, zij het dan een rare, duistere profeet. Maar Mohammed heeft niet gezocht naar meer helderheid over dat getuigenis. Hij heeft, integendeel, na zijn vlucht uit Mekka naar Medina, succes willen boeken en voor dat succes de boodschap die hij ontvangen had uit zijn verband gerukt en vervalst.

De leer over God

Mohammed was een extatische prediker, geen systematicus. Je vindt in de Koran dan ook krasse antropomorfe uitspraken over Allah naast uiterst abstracte. De ene keer gaat de Koran er vanuit dat God het leven van ieder mens precies heeft uitgestippeld, zodat er geen sprake kan zijn van een vrije wil, de andere keer gaat de Koran er zonder meer vanuit dat de mens zelf vrij is om beslissingen te nemen.

Kort na Mohammeds dood waarschuwen sommige moslims tegen iedere poging om al denkend tot Allahs wezen door te dringen, maar later zien de theologen zich toch genoodzaakt een ordentelijke leer over God te ontwikkelen. Zij sluiten zich dan graag aan bij soera 112 uit Mohammeds Mekkaanse tijd: ‘Zeg: “Hij is God als enige, God de bestendige, Hij heeft niet verwekt en is niet verwekt en niet één is er aan Hem gelijkwaardig”. De laatste woorden van deze soera zijn waarschijnlijk een protest tegen het christelijke denken over Gods Drieënigheid. De islamitische theologen komen woorden tekort om Allahs uniciteit te onderstrepen, maar ze komen wel uit bij een witheet gestookt monotheïsme. Zij dachten dat de christenen bij de Drieënigheid met drie zelfstandige goden bezig waren.

Zij zijn ook diep onder de indruk van Allahs almacht: ‘Als Hij wil kan Hij de wereld in een ogenblik vernietigen of opnieuw scheppen. Als alle ongelovigen gelovig werden had Hij daar geen voordeel bij; als alle gelovigen ongelovig werden was dat voor Hem geen verlies’. ‘Allah ziet alles, zelfs de stappen van een zwarte mier op een zwarte steen in een donkere nacht, maar Hij heeft dan ook geen menselijk oog’.

(Toen wij in Frankrijk woonden hoorde ik wel van Algerijnse arbeiders, allemaal moslims. Als een van hen op het werk verongelukte zeiden de anderen: ‘Maktoeb’ (dat stond geschreven). Een christen denkt dan toch eerder: hoe kan God zo iets toelaten?)

Mystiek komt in duizend-en-één verschillende vormen voor, maar het gaat toch altijd om de eenwording van de ziel met God of het goddelijke. Wonderlijk dat de Islam ook echte mystiek kent. Je zou denken: als Allah zo verheven is dat je bijna niets over hem durft te zeggen, hoe is de vereniging van de ziel met hem dan mogelijk? Maar het bloed, of liever gezegd: het gevoel kruipt waar het niet gaan kan en juist wanneer de theologie van de Islam een hoogtepunt bereikt komt de mystiek ook opzetten. De islamitische mysticus moet boven de Koran, de traditie – en zeker de theologie – uitgroeien, tot dat hem de innerlijke verlichting ten deel valt, zodat duidelijk wordt dat alles wat er zichtbaar is niet bestaat en dat het enige echte zijn, God, alleen zijn ziel vervult.

Kellerhals kan in deze mystiek op geen enkele wijze een voorbereiding op de ontvangst van het evangelie zien.

Isa

De Koran spreekt met veel waardering over Jezus, die hij Isa noemt. De Koran spreekt over de maagdelijke geboorte en maakt daar geen enkel probleem van. Hij weet ook te vertellen dat Jezus van klei een vogeltje maakte en dat de levensadem inblies, een verhaal dat hij kennelijk aan het evangelie van Thomas ontleent. Wonderlijk dat de Koran Isa de komst van Mohammed laat aankondigen. De soera waarin dit gezegd wordt is ook wonderlijk. Arabisch kun je, zoals het Hebreeuws, zonder klinkers schrijven. De latere theologen dachten dat dat in het Grieks van het Nieuwe Testament ook zo was. Waar dat Grieks ‘paraklètos’ (trooster, Heilige Geest) heeft kon je dus ook ‘prklts’ schrijven. Die latere theologen wekken de indruk dat de christenen hier met de klinkers geknoeid hebben: de bedoeling was ‘periklutos’ (de wijd en zijd beroemde), maar daar hebben de christenen ‘paraklètos’ van gemaakt, en die ‘wijd en zijd beroemde’ is natuurlijk niemand anders dan Mohammed.

Dit alles is nog maar kinderspel vergeleken met wat de Koran over de kruisiging van Jezus te zeggen heeft. In soera 4:155 vv wordt gezegd dat Jezus niet gekruisigd is: Allah heeft hem op het laatste ogenblik door een ander vervangen en Jezus in de hemel opgenomen. Allah heeft de Joden voor de gek gehouden: ze dachten maar dat ze Jezus kruisigden. Kellerhals tekent hierbij aan: het was voor Mohammed een uitgemaakte zaak dat een nederlaag, een ongeluk, de dood van zijn knecht nooit de wil van God kan zijn. Er wordt wel gezegd dat er ook plaatsen in de Koran zijn waarin Jezus een natuurlijke dood sterft, maar ik heb die niet kunnen vinden.

Hoe dan ook, de Koran is hier in flagrante strijd met het Nieuwe Testament. Paulus preekt de gekruisigde en opgestane Jezus Christus en – naar ik meen – Martin Kähler heeft eens gezegd dat de synoptische evangeliën een lijdensverhaal vertellen, voorzien van een uitvoerige inleiding. Er wordt dan wel eens gezegd dat de Koran vaak spreekt over Gods genade en barmhartigheid, maar waaruit blijkt dan dat God ons – zonder het kruis en de opstanding van Jezus Christus – genadig is? Over de zonde wordt in het Nieuwe Testament gesproken als over een macht en Jezus Christus, zoals het Nieuwe Testament over hem spreekt, bevrijdt ons van die macht. Als hij dat niet deed waren we aan ons lot overgeleverd en aangewezen op onze eigen godsdienstige en zedelijke vermogens. Maar dat zijn we niet omdat God ons in Jezus Christus genadig is.

Kellerhals noemt de Islam een godsdienst van gerechtigheid op grond van de werken en van zelfverlossing. Kellerhals: ‘Wij weten van de oprechtheid, de kracht en de diepgang die het streven naar eigen gerechtigheid bezitten kan. Maar wij constateren in alle duidelijkheid dat tussen de boodschap van de Islam en die van de gerechtigheid uit het geloof alleen, een onoverbrugbare tegenstelling bestaat’. (362)

Reacties vanuit het christendom

In Luthers tijd drongen Turken, moslims dus, door op de Balkan en ze wisten zelfs Wenen te bereiken. Tot mijn verbazing weet Kellerhals te vertellen dat Luther lang heeft gezocht naar een vertaling van de Koran. Pas in 1542 hoorde hij dat Bibliander van plan was zo’n vertaling in Bazel te laten drukken. Bibliander had namelijk Luther en Melanchton om een voorwoord bij deze vertaling gevraagd. Maar toen verbood de vroedschap van Bazel de publicatie ervan! Luther schreef een brief aan de vroedschap en daarop gaf die toe. Luther was van mening dat ieder zichzelf een oordeel moest kunnen vormen.

Luther zag in de opmars van de Turken een reden om de Duitsers tot gebed en boetedoening op te roepen. Veel Duitsers hoopten dat hun overheden de Turken zouden aanvallen en terug drijven, maar dat vond Luther onzin: wat wil je met een leger waarin misschien vijf christenen zitten en misschien veel mensen die het bonter maken dan de gevreesde Turken? Luther vond wel dat Karel V de Turken moest bestrijden om zijn onderdanen te beschermen. Hier zie je de ware betekenis van Luthers leer over de twee rijken: er is geen sprake van dat Karel een kruistocht zou moeten ondernemen en het evangelie zou moeten verdedigen. De keizer moet het zwaard opnemen om de wereldlijke orde te bewaren en het zwaard van de keizer heeft met het geloof niets te maken.

Onze landgenoot Relandus (1676-1718), hoogleraar oosterse talen in Utrecht, probeerde als eerste een objectief beeld van de Islam te schetsen en vooroordelen weg te nemen. Zijn boek beleefde twee drukken en werd in vijf moderne talen vertaald. Dan kondigt de Verlichting zich aan en zij is heel ingenomen met de Islam. De grote Lessing zegt dat ‘zachtmoedigheid, hartelijke verdraagzaamheid, weldoen en innige overgave aan God’ ook in de islam heel goed mogelijk zijn. Carlyle plaatst Mohammed, naast Luther en John Knox (!) in zijn galerij van priesterlijke helden. Goethe vroeg zich af of we niet allemaal eigenlijk moslims zijn.

En Kellerhals zelf? Aan het eind van zijn boek haalt hij de gelijkenis van de twee zonen uit Lucas 15 aan. ‘De kerk zou de oudste broer kunnen zijn, mits hij, die altijd bij de vader mocht zijn, zich zou bekeren van zijn innerlijke vervreemding van zijn vader, van zijn eigen gerechtigheid. De Islam zou de jongste broer kunnen zijn – mits hij om zou keren en van de vader de vergeving in ontvangst nemen die ook voor hem klaar ligt’. (382-383)

Er zijn sinds 1945, toen Kellerhals’ boek verscheen, veel andere boeken over de Islam verschenen, en wie weet betere. Maar ik was als student al zeer onder de indruk van Kellerhals en eigenlijk ben ik dat nog.

A.A. Spijkerboer