Over het gezag van de Schrift

logo-idW-oud

 

OVER HET GEZAG VAN DE SCHRIFT

Wie op zoek gaat naar het gezag van de Schrift komt uit bij het gezag van Jezus Christus. Althans –wanneer je in een bepaalde richting gaat zoeken. Ik wil graag zeggen waarom ik dat doe. Voor de christenen is in de eerste decennia na kruis en opstanding het Oude Testament de bijbel; de grote lijnen van het Nieuwe Testament worden pas in het midden van de tweede eeuw zichtbaar. Nu waren de meeste christenen in de eerste eeuw (en nog vele eeuwen daarna!) analfabeet. Maar ze moesten toch iets weten van hun geloof in Jezus Christus? Ja, dat moesten ze en daarom werden hoofdzaken van dat geloof samengevat in belijdenissen, dat is te zeggen: in korte hymnen, die in de gemeenten gezongen werden (Je zou zo graag weten hoe die geklonken hebben!)

Zeker is wel dat deze belijdenissen een ‘hoge’ christologie hebben. Aan deze belijdenissen kun je zien met welke oren de oudste gemeenten luisterden wanneer het Oude Testament werd voorgelezen. Een van de meest bekende is Fil. 2: 5-11, die volgens mijn inlichtingen ouder is dan de brief die Paulus aan de Filippenzen schreef. In vs.5-8 hoor je van de weg die Jezus vanuit God in de hoogte naar de diepte gaat, naar de diepte van de dood aan het kruis, van de dood van een vervloekte. Omdat hij die weg gegaan is is hij verhoogd en heeft God hem ‘uitermate verhoogd’ door hem genadig de naam boven alle naam te geven. Wat is die ‘naam boven alle naam’? Die naam luidt: JHWH. Dat deze uitleg juist is blijkt uit het vervolg van vs 9-11: ‘opdat alle knie zich zou buigen (…) en alle tong zou belijden dat Jezus Heer is’. Waar de synagoge op JHWH stuit leest ze adonaj (Heer), de Septuaginta vertaalt dat terecht met Kurios (Heer) en zo komt ‘Heer’ in onze vertaling.

Je moet dus wel weten wat je doet wanneer je zegt: ‘Jezus is Heer’. Het doet allemaal erg denken aan het gebed van Salomo bij de inwijding van de tempel, aan I Kon. 8: 27-30: ‘Zou God dan waarlijk op aarde wonen? Zie, de hemel, zelfs de hemel der hemelen kan U niet bevatten, hoeveel te min dit huis dat ik gebouwd heb’. Ja zeker, en toch volgt dan ‘dit huis, de plaats waarvan Gij gezegd hebt: mijn naam zal daar zijn’. –Wanneer Joden ons voorhouden dat wij Jezus ten onrechte tot God maken kunnen wij dat ons in zoverre aantrekken, dat wij wel eens vergeten dat ‘de hemel, zelfs de hemel der hemelen’ God niet kan bevatten, maar wij moeten hun ook vragen: als God het vrijstond zijn naam in de tempel te laten wonen, waarom staat het God dan niet vrij zijn naam in Jezus van Nazaret te laten wonen? Om niet te vergeten wat wij niet moeten vergeten moeten wij het eind van vs 11 niet wegmoffelen: ‘tot eer van God de Vader’.

De naam JHWH wordt in Ex. 3: 31 uitgelegd: Ik zal zijn die Ik zijn zal, of: Ik ben, die Ik ben. Dat betekent: ik ben er voor jullie op de manier en de tijd die Ik wil, en: Ik onttrek mij aan iedere eigenmachtige greep naar Mij. Die naam wordt uitgespeld in de Wet en de Profeten, in Gods geschiedenis met Israël, en die geschiedenis bereikt haar doel wanneer Jezus de naam boven alle naam ontvangt.

Zo kom ik ertoe te zeggen: wie op zoek gaat naar het gezag van de Schrift komt uit bij het gezag van Jezus Christus. Dat gezag van Jezus Christus is wel het wonderlijkste dat een mens kan overkomen. Hij oefent op geen enkele manier dwang uit en plaatst je zomaar (niet zónder pardon, maar dóór een enorm pardon) in de vrijheid. Want wanneer Luther zegt, dat een mens helemaal niet kan willen dat God Gód is, spreek ik voor mij hem niet tegen. Je zit met duizend kettingen aan jezelf vast. Maar wanneer Jezus Christus zijn gezag over je uitoefent, door het Oude en het Nieuwe Testament, door de Heilige Geest, komt er ruimte voor een eerste begin van liefde voor God en de naaste.

Wanneer wij in onze tijd problemen hebben met het gezag van de Schrift gaat het meestal over ethische kwesties. Bijvoorbeeld over echtscheiding en het toelaten van asielzoekers. Wie vanuit de Schrift rechte lijnen trekt naar de ethiek roept van het eerste al gauw: ‘Mag niet’ en van het tweede: ‘Moet wèl’. Ik kan het vaak niet met zulke mensen eens zijn, maar ik kan wel iets van hen opsteken, namelijk dat mijn ‘betere’ gedachten over zulke onderwerpen moreel aanvechtbaar zijn. Onder het gezag van Jezus Christus leer je het ethische gehalte van je denken en doen relativeren.

Wijlen E. L. Smelik hield ons voor dat in de ethiek ook oordelen als ‘juist’, ‘minder juist’ en ‘onjuist’ een rol moeten spelen. Ik legde zijn woorden naast me neer, omdat ik dacht: je hebt toch rechtstreeks te maken met Gods geboden? Maar nu begin ik toch voor Smeliks opvatting te voelen. Ook de deugden uit de Oudheid: rechtvaardigheid, matiging, voorzichtigheid en moed mogen in onze ethische overwegingen best een rol spelen.

Zo ga je onder het gezag van Jezus Christus zoekend en tastend je weg, in omgang met de Schrift, met begrip voor Smeliks nuances en zonder de deugden van de Oudheid te verwaarlozen. Vaak kom je niet veel verder dan: wat ik ga doen is niet zo best, maar er zit niet anders op en we moeten er het beste maar van maken. Zeker wanneer je bedenkt dat we door allerlei onzichtbare draadjes verbonden zijn met de kapitalistische wereld, die zoveel onheil sticht. Je zit in die wereld, daar doe je niks tegen, maar onder het gezag van Jezus Christus kun je wél meedoen met een tegenbeweging, zoals de Wilde Ganzen van het IKON.

Zeker is dat aan het gezag van Jezus Christus een vrij geweten overhoudt. Bij dat vrije geweten denk ik aan regels uit de berijmde psalmen: ‘Ik zal mijn weg lichtvoetig verder gaan’(32:4) en ‘Toets mij of niet een weg in mij/ mij schaadt en leidt aan u voorbij./ O God, houd mij geheel omgeven/ En leid mij op de weg ten leven’.(139:14)

A. A. Spijkerboer.