Busch laat Barth over Barth vertellen

Busch laat  Barth over Barth vertellen

De dogmatiek van Karl Barth telt meer den negenduizend bladzijden, van de na zijn dood ter hand genomen uitgave van meestel nog ongepubliceerd werk zijn ook al weer tien dikke delen verschenen, en dan is er nog een zee van andere geschriften van zijn hand. Wat moet je in vredesnaam beginnen, wanneer je geen tijd hebt, en ook nooit zult hebben, om het allemaal te lezen, en wanneer je toch wilt weten wat deze altijd nog veel besproken theoloog voorstond? Er zijn natuurlijk al wel inleidingen tot de theologie van Barth geschreven, maar het beste boek over wie hij was en wat hij wilde, is de in 1975 verschenen biografie van Eberhard Busch, die in de laatste jaren van Barths leven zijn secretaris is geweest. Van dit werk is nu de Nederlandse vertaling verschenen.

Busch is op een heel bijzondere manier te werk gegaan: aan de hand van brieven, die de familie Barth hem ter beschikking heeft gesteld en van citaten uit Barths geschriften laat hij Barth voordurend zelf aan het woord. Hij laat dus Barth zelf over Barth vertellen, en wanneer hij in zijn voorwoord zegt, dat hij niet meer gedaan heeft dan de tekst schrijven, die al die uitspraken van Barth met elkaar verbindt, is hij te bescheiden, want Busch plaatst al die uitspraken van Barth in het verband waarin ze gelezen moeten en begrepen kunnen worden. Zo is hij wonderwel geslaagd in zijn opzet een prachtig schilderij van Barth te maken.

Heksentoer

Wij Nederlanders kunnen in de regel onze oosterburen wel verstaan zonder ons ooit het hoofd gebroken te hebben over de Duitse grammatica. Toch is het heel moeilijk om een Duits boek in het Nederlands te vertalen, omdat je zo gauw komt met zinnen, die grammaticaal misschien nog wel door de beugel kunnen maar toch niet Nederlands klinken.

Het Duits van theologen in het Nederlands vertalen is helemaal een heksentoer. Zo stond J.H. Cornelder, die Busch boek in het Nederlands heeft vertaald, voor geen geringe opgave! Mijns inziens geeft hij de Duitse tekst niet altijd scherp weer, maar zijn vertaling is van germanismen en andere smetten vrij, en in ieder geval heel vlot en plezierig leesbaar.

Kameraad

Wat Cornelder niet had moeten doen is de titel van het derde hoofdstuk „Genosse Pfarrer”  vertalen met ‘Collega Predikant’. „Predikant en kameraad” was hier beter geweest, want een „Genosse” is een kameraad in de goede oude socialistische zin van het woord, en dat is Barth voor de arbeiders in zijn gemeente geweest toen hij van 1911-1921 predikant in Safenwil was.

In Sagenwil stonden een paar kleine bedrijven, waarin de ongeorganiseerde arbeiders rechteloos waren. Barth sprong hen bij, hielp hen zich te organiseren, en liet bij zijn vertrek uit Safenwil niet minder dan drie vakverenigingen achter.

Dat het allemaal niet zonder conflicten ging spreekt vanzelf, maar Barth streefde niet naar vernietiging van de fabriekseigenaren, die ook tot zijn gemeente behoorden, en vergat nooit dat hij predikant was.

Op de Kansel

In Safenwil komt Barth dan ook tot een nieuwe theologische bezinning. Was hij teleurgesteld door het falen van de Tweede Internationale bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog? Was hij ontzet over het enthousiasme waarmee zijn, meestel Duitse, theologische leermeesters deze oorlog begroetten? Dat was hij zeker, maar bij Busch krijg je toch de indruk dat zijn nieuwe theologische bezinning op de kansel is ontstaan.

Barth kwam voor de vraag te staan of het eigenlijk mogelijk en geoorloofd is over God te spreken. De ontdekking die hij deed was dat juist het zien van de moeilijkheid om over God te spreken ter zake is voor het kennen van God. Zijn preken krijgen dan ook een andere klank: „Wat wij bedoelen maar niet aantreffen is een levende God… het tegendeel van wat „God” tot dusverre voor ons is geweest… Wij hebben nu slechts een vermoeden van de levende God. Er is geen sprake van dat wij Hem kennen, dat wij Hem, zoals men zegt, hebben”.

Lange preken

Barth trok geen volle kerken, zijn preken waren moeilijk en lang, en zijn vrouw knikte hem vanuit haar bank wel eens toe dat hij nu echt op moest houden.

Wat er in hem gistte zette hij op papier in zijn commentaar op Paulus „brief aan de Romeinen: God is God, daar worden de vromen niet vromer van en de goeden niet beter, want Gods openbaring licht al die vrome en goede mensen een beentje. Ze mogen dan ook nog wel doorgaan met vroom en god zijn, als ze er maar niet in geloven. Zo kun je ook heel nuchter en praktisch socialist, zijn, als je maar niet in het socialisme gelooft, want geloven doe je in God – en Wie is God?

Barths commentaar op de brief aan de Romeinen maakte in Duitsland waar veel theologen na de Eerste Wereldoorlog aan het eind van hun Latijn waren, furore en bezorgde hem al gauw een hoogleraarschap. In al de jaren waarin Barth hoogleraar was, heeft hij met een niet te stuiten werkkracht, een enorme schepzinnigheid, en – niet te vergeten – een diepe eerbied de dogmatiek beoefend.

Moeilijk, in de zin waarin een Duitse professor moeilijk kan zijn, is het eigenlijk nooit, en Barth was dan ook van mening dat theologie, die je niet aan een kind zou kunnen uitleggen, niet deugde.

In Nederland

Toen hij hoogleraar was in Münster bracht hij ook voor het eerste een bezoek aan Nederland en de zeelucht hier beviel hem best. De mensen vond hij „een gelukkige mengeling van Duitse en westerse aard” en de theologen „een beetje droog en deftig, ook bij de jongeren, maar beslist in beweging.”

Minder plezierig waren de ervaringen die hij in 1939 bij een bezoek aan ons land opdeed. Aan de theologische faculteiten mocht hij wel lezingen houden, maar men wilde van hem eisen, dat hij zijn lezingen eerst aan de censuur zou voorleggen, en dat hij zich niet over politieke kwesties uit zou laten. De eerste eis wees hij van de hand met de motivering: „Als de nu nog vrije landen dergelijke methoden hanteren uit louter angst voor Duitsland, hebben we weldra een Europa van Hitler en daaraan wil ik niet de geringste medewerking verlenen.” Van de tweede eis zei hij: „Waar vanuit een theologisch standpunt gesproken wordt, daar is impliciet of expliciet ook altijd de politiek erbij betrokken.”

Dat was dus duidelijk en Colijn heeft hem gedurende zijn hele verblijf in ons land door de politie laten schaduwen.

Communisme

Ook in de jaren na de Tweede Wereldoorlog heeft Barth zich nog zaak met de politiek bezig gehouden. Men verwachtte, en eiste ook eigenlijk van hem, dat hij zich net op fel tegen het communisme zou keren als hij zich in de jaren dertig tegen het nationaal-socialisme had gekeerd. Hij heeft dat nooit gedaan: Het nationaal-socialisme kreeg vat op grote delen van de Duitse kerk, maar voor het communisme waren de Christenen van meet af aan immuun. Dus waarom zou hij ertegen waarschuwen?

De God van het „christelijk avondland”  was voor Barth een God die met de mensen meepraatte en van die God had hij in Safenwil al afscheid genomen. Hij vond een echte socialistische politiek het beste afweermiddel tegen het communisme.

Busch vertelt, dat de van sympathie voor het communisme verdachte Barth in persoonlijke gesprekken met communistische leiders wel eens zeer duidelijk kon worden.

Toen een Oostduitse communist hem vlak na de Tweede Wereldoorlog zei, dat Duitsland de Tien Geboden nodig had, antwoordde hij: „Ja, zeker het eerste gebod.”

Barth was ook volop betrokken bij het verzet tegen de herbewapening van Duitsland en tegen de kernwapenen. Onder al deze bedrijven zette hij zijn werk aan de dogmatiek gestaag voort. Niet dat hij zich uit de wereld in zijn studeerkamer terugtrok om daar een haarfijn uit de doeken te doen hoe het zit tussen God en de mensen. Busch laat zien hoe Barth in zijn dogmatiek niet alleen in discussie was met Bultmann, maar ook zijn weg zocht in de grote politieke vragen van zijn tijd.

Onderweg

Wat Busch boek zo geloofwaardig maakt, is dat hij niet verbergt dat Barth ook minder sympathieke eigenschappen had en dat hij daarmee zijn onmiddellijke omgeving tot las kon zijn.

De indruk die dit boek onuitwisbaar bij de lezers achterlaat is dat Barth onderweg was: hij wilde geen volgelingen hebben en alleen maar een stimulans voor anderen zijn. Daarom zijn „Barthianen” in de grond van de zaak ook iets onmogelijks, en wie, hetzij als theoloog hetzij als niet-theoloog, gestimuleerd wil worden kan bij hem terecht, want hij brengt de hele zaak in rep en roer.

Het gáát…

In een artikel ter gelegenheid van de tiende sterfdag van Barth op 10 december 1968 schreef Hinrich Stoevesandt, die het Karl Barth archief in Bazel beheert: „Hij staat altijd nog ergens anders dan je dacht – dan je dacht dat je dáár met hem zou kunnen gaan staan. Hij staat helemaal niet – hij gáát!”

Daarom heeft Busch dan ook over de levensloop van Barth geschreven en door deze, door de uitgeefster prachtig verzorgde, Nederlandse uitgave is het werk van Busch nu ook binnen handbereik van alle Nederlandse uitgave in het werk van Busch nu ook binnen handbereik van alle Nederlandse lezers gekomen.

Eberhard Busch, Karl Barth, aan de hand van zijn brieven en autobiografische teksten. Nederlandse vertaling van J.H. Cornelder, Uitg. Callenbach, Nijkerk, 475 pag. plus 35 fotopag.

 

ds. A.A. Spijkerboer

Trouw  10 februari 1979