Karl Barths leer over de twee rijken

logo-idW-oud

 

KARL BARTHS LEER OVER DE TWEE RIJKEN

Er is geen ontkomen aan: zodra je erover nadenkt dat een christen niet alleen in de kerk maar ook in de staat leeft, kom je tot de ene of andere vorm van een leer over de twee rijken. De paus heeft niet alleen een geestelijk zwaard, maar ook een wereldlijk. Omdat de goede man niet alles tegelijk kan heeft hij zijn wereldse zwaard uitbesteed aan de staat, maar hij behoudt er wel de zeggenschap over. Luther haalde in zijn leer over de twee rijken het wereldlijke zwaard uit de handen van de paus. Calvijn ontwikkelt zijn kijk op deze leer in het vierde boek van de Institutie. Mijns inziens ontvouwt Karl Barth zijn leer over de twee rijken aan de hand van de vijfde these van de Theologische verklaring van Barmen in een lezing die hij vlak na de oorlog in Duitsland gehouden heeft en die in druk is verschenen onder de titel Christengemeinde und Bürgergemeinde. Barth spreekt liever niet over de kerk en de staat omdat deze woorden aan instituten en ambten doen denken. Hij heeft het over Christengemeinde und Bürgergemeinde omdat je dan meteen ziet dat alle mensen erbij betrokken zijn. Een goede Nederlandse vertaling van deze Duitse woorden heb ik niet kunnen bedenken en daarom blijf ik ze gebruiken, zonder verder te cursiveren.

De Christengemeinde bestaat uit mensen die samen door de kracht van de Geest leven, dat wil zeggen: in gehoorzaamheid aan het ene Woord van God, Jezus Christus, dat ze allemaal al gehoord hebben; ze hebben het nodig dat telkens weer te horen en dat willen ze dan ook. Binnen de gemeente worden zij in beweging gebracht en gedragen door geloof, hoop en liefde en naar buiten toe maken ze Jezus Christus bekend. Deze gemeente beschikt niet over het Woord en de Geest. Het kan zo ver komen dat haar prediking nergens meer op slaat en dat haar dankzegging tot hol geklank verwordt. Ze heeft dan ook geen enkele reden om vanaf haar hoogte op de Bürgergemeinde neer te kijken.

Van de Christengemeinde zijn lang niet alle mensen lid, maar van de Bürgergemeinde zijn ze dat allemaal wel, zij het dan verdeeld over verschillende staten. In de Bürgergemeinde worden wetten gemaakt en ten uitvoer gebracht; conflicten die ontstaan worden aan de rechter voorgelegd. Wat er gedaan wordt is altijd ‘uiterlijk, relatief en voorlopig’ (deze trits komt in Barths betoog telkens terug!). De Bürgergemeinde als zodanig weet niets van het evangelie. (Ik denk even aan ons land: de bede in de troonrede is niet ter zake, maar voorbede voor de koningin, de ministers, de kamerleden, rechters en burgermeesters ’s zondags in de kerk is zéér ter zake.)

Maar de Christengemeinde weet iets over de Bürgergemeinde dat de laatstgenoemde niet weet: de eerstgenoemde weet dat de mens voor anderen en zichzelf levensgevaarlijk is: hij is er al gauw mee bezig de sluizen te openen waardoor chaos en vernietiging naar binnen stromen. God heeft de Bürgergemeinde ingesteld om de mens tegen anderen en zichzelf te beschermen. In dit verband citeert Barth I Timoteüs 2, 1-7: ‘Voorbede… een stil en gerust leven in alle godsvrucht en waardigheid … dat is aangenaam voor God, onze Heiland, die wil dat alle mensen behouden worden en tot kennis van de waarheid komen.’ Volgens Barth staat de Bürgergemeinde in dienst van Gods koninkrijk en zelfs van het koninkrijk van Christus. Je kunt daar je wenkbrauwen bij fronsen, maar aangezien de Bürgergemeinde ons de ruimte geeft Jezus Christus te leren kennen en hem te volgen lijkt mij dat niet voor tegenspraak vatbaar.

* * *

Degenen die Jezus Christus leren kennen en hem volgen doen dat ook in de Bürgergemeinde. Ze gaan daar niet aan het koninkrijk van God bouwen en verbeelden zich ook niet dat ze daarmee een eerste begin kunnen maken. Maar ze kunnen wel de richting aangeven die dat koninkrijk inslaat, zonder dat met zoveel woorden te zeggen. De Christengemeinde is ertoe geroepen voorbeeldig te leven en over haar zegt Barth zelfs met een beroep op Matteüs 5, 14: ‘Jullie zijn het licht van de wereld’. Daarom zullen christenen (1) zich realiseren dat God mens, onze naaste, geworden is. Daarom mag de mens nooit opgeofferd worden aan de nationale eer of het kapitaal; het is ook niet geoorloofd de menselijke waardigheid, mensenlevens zelfs, op te offeren met het doel voor komende generaties een heilsstaat te stichten. De mens is de maat van alle dingen! God heeft (2) zijn recht op de mens laten gelden door de mens te rechtvaardigen en hem te redden uit de klauwen van de zonde en de dood. Daarom moeten we de rechtsstaat in hoge ere houden en ons verre houden van anarchie en tirannie, voor Barth de keerzijden van één en dezelfde medaille. Christenen (3) weten dat de Mensenzoon gekomen is om te redden wat verloren is. Daarom letten christenen in de eerste plaats op de mensen die economisch en maatschappelijk zwak staan. De Christengemeinde neemt het uiteraard met haar diaconie voor hen op, maar in de Bürgergemeinde gaan ze de christenen ook ter harte. Sociaaal-liberalisme? Coöperaties? Syndicalisme? Een economie waarin het geld zijn gang kan gaan? Gematigd of radicaal Marxisme? In ieder geval moeten we kiezen voor hetgeen waarvan we de hoogste mate aan sociale gerechtigheid menen te kunnen verwachten. Christenen weten (4) dat ze geroepen zijn om in de vrijheid van Gods kinderen te leven. Daarom nemen ze het op voor de vrijheid van burgers om naar eigen inzicht keuzes in de politiek te maken en om op de gebieden waar de politiek geen directe invloed op heeft (gezin, vorming, kunst, wetenschap, geloof) vrij te beslissen. Christenen zijn onder alle omstandigheden tegenstanders van een principiële dictatuur. Christenen weten (5) dat ze met elkaar verbonden zijn en plichten tegenover elkaar hebben. Rechten van de mens? Ja, maar je moet die rechten ook gebruiken om je verantwoordelijkheid voor anderen waar te maken. Dat laatste wordt in de beroemde verklaringen over de rechten van de mens van de Amerikaanse en Franse republieken niet goed duidelijk. Individualisme, collectivisme? Ze mogen geen van beide het laatste woord hebben.

Zijn christenen kansloos als ze op deze manier in de Bürgergemeinde bezig zijn? Ze zullen, zeker bij punt 4, op tegenstand stuiten. Maar ze moeten niet vergeten dat deze gemeente al in dienst van het koninkrijk Gods, van het koninkrijk van Christus staat. Ze moeten niet gaan preken in de politiek, maar in feite spreken ze de Bürgergemeinde aan op hetgeen waartoe ze is geroepen. Is het nodig dat christenen op deze manier in de Bürgergemeinde bezig zijn? Ja, zoals de kerk jammerlijk kan falen en tot een niemendalletje verwateren, zo kan de staat ook afzakken naar een punt waarop hij de sluizen naar de chaos en de vernietiging open laat gaan.

* * *

Barth noemt nog meer punten waarop je in de politiek de richting aan kunt geven die het koninkrijk van God inslaat en hij zegt dat het allemaal beter gezegd kan worden. Nu, ik vind dat hij al heel duidelijk formuleert en wil graag nadenken over de vraag wat je in de politiek kunt doen om de nu alom aanbeden Mammon aan banden te leggen. Maar bij één punt dat hij noemt zet ik een vraagteken. Hij spreekt zich uit tegen geheimen in de politiek en zeker in de buitenlandse politiek. Omdat Jezus Christus het licht is dat de duisternis verdrijft! Ik meen dat het maar goed is dat niet alles wat in het Torentje besproken wordt openbaar wordt en dat onze diplomaten niet kunnen werken zonder veel geheim te houden. Je hebt in de politiek met weerbarstig materiaal te maken.

Wanneer het natuurrecht leidt tot conclusies die in de richting van Gods koninkrijk gaan is Barth daarvan niet in het minst onder de indruk: dan blijkt voor hem de Bürgergemeinde ook in het Koninkrijk van Christus te staan. Punt. Uit. Hier zou mijns inziens meer te zeggen zijn. Is het natuurrecht wel zo duidelijk? Ben je op grond van dit recht vóór of tégen de doodstraf, vóór of tégen polygamie?

Barth is tegen christelijke partijen. Als ik hem goed peil is hij dat omdat hij zulke partijen ver beneden de maat van het evangelie vindt, dat er voor allen is en waarmee de Christengemeinde in de Bürgergemeinde anoniem bezig is. Verkuyl zei eens: we zitten samen in de kerk en als we na de kerk bij elkaar komen om conclusies te trekken en dan als partij de politiek ingaan dan mogen we dat doen. Wat er tegen dit argument in te brengen is zou ik zo gauw niet weten. Al ben ik dan lid van de PvdA, met overtuiging sinds Wouter Bos het roer in handen heeft. Of er op het ogenblik in Indonesië nog een christelijke partij is weet ik niet, maar toen dit land onafhankelijk werd was er wel een christelijke partij. Ja, wat wil je als je leeft te midden van vele miljoenen moslims? De top van deze partij stond erom bekend dat hij niet corrupt was.

Mijn overleden vriend Klaus Oppenheimer, die in 1934 van Duitsland uitweek naar Nederland, zei eens: je kunt merken dat in dit land eeuwenlang de Tien Geboden ’s zondags in de kerk gelezen zijn. Denkend over Barths brochure zeg ik: je kunt merken dat die is geschreven in een cultuur die niet alleen, maar wel mede door het christendom gestempeld is. Dat is gelukkig ook onze cultuur. Daarin kunnen we Barths woorden ter harte nemen en verder denken. We dragen onze politieke verantwoordelijkheid, door naar de stembus te gaan, maar ook in wat we schrijven en met elkaar bespreken.

Eén ding moeten we niet doen: ons mee laten nemen door de golf van onvrede die door onze samenleving gaat en die onze sociale democratie kapot zou kunnen maken.

A.A. Spijkerboer