Bonhoeffers Unvollendete

logoIdW

 

BONHOEFFERS UNVOLLENDETE

In de meest recente wetenschappelijke editie van Bonhoeffers Ethik (Dietrich Bonhoeffer Werke 6, 19921) staat op blz. 91 en 92 een fotografische afdruk van twee pagina’s uit Bonhoeffers manuscript. Een blik op deze bladen, met daarop in gotisch handschrift een dicht geschreven tekst met daartussen talloze doorhalingen, verbeteringen, toevoegingen en marginalia, volstaat om de lezer te laten beseffen dat het een bijna onuitvoerbare opgave moet zijn geweest om deze aantekeningen om te zetten in een leesbaar boek, zoals dit in 1949 voor het eerst onder redactie van Eberhard Bethge verscheen. Bonhoeffers boek bestond uit losse delen in eerste of hooguit tweede lezing, schetsen en aantekeningen, maar nooit uit persklare afgeronde stukken. Bij iedere uitgave staat de bezorger dus opnieuw voor grote technische vragen: hoe zijn de alinea’s eigenlijk het beste in te delen, waar plaats ik een kopje boven een nieuwe paragraaf, wat moet ik met de aantekeningen en verbeteringen in Bonhoeffers manuscript? Hoe definitief is deze tekst? Waar past welk stuk in het grotere geheel? Bonhoeffer heeft tot aan zijn arrestatie in 1943 echt slechts kunnen komen tot aanzetten voor wat een groot werk had moeten worden.

De titel

De beide vertalers (Wilken Veen en Gerard den Hertog) hadden echter ook een meer inhoudelijke reden om hun vertaling van Bonhoeffers werk te laten verschijnen onder de titel Aanzetten voor een ethiek. Bonhoeffer heeft nooit de bedoeling gehad een dichtgetimmerde ethiek af te leveren die de lezer alle speelruimte zou ontnemen. Eerder heeft hij juist willen benadrukken dat het gebod van God speelruimte wil bieden, wil laten ontstaan. Lezers zullen met deze ethiek aan het werk moeten, daar worden zij toe aangezet, om te ontdekken wat het gebod van hen vraagt in de concrete situatie waarin zij op dat moment verkeren. Pasklare regels hebben in de jaren waarin Bonhoeffer schrijft, hun waarde verloren. Het is voor eens en voor altijd duidelijk geworden dat hun houdbaarheid beperkt is. Niet liegen, niet moorden, de overheid eerbiedigen, de wereld niet gelijkvormig worden – het is ineens niet zo eenduidig meer wat al deze geboden betekenen. Er bestaan omstandigheden waarin gehoorzamen aan deze geboden betekent dat een mens wel moet overgaan tot liegen, doden, landverraad en hartelijke gemeenschap met ‘de wereld’, meer dan met een laffe en in zichzelf gekeerde kerk. Er bestaan tijden waarin aan vrome huichelaars verteld moet worden dat zij zondaar zijn, maar er bestaan ook tijden waarin rechtvaardigen rechtvaardigheid doen zonder van de rechtvaardiging te weten. Een ethiek kan daarom geen overal en altijd eenduidige regels of maximes geven. Kants maxime ‘doe alleen dat waarvan je kunt willen dat iedereen onder dezelfde omstandigheden hetzelfde zou doen’ is leeg wanneer de omstandigheden volstrekt uniek zijn geworden. Bonhoeffer wilde een ethiek schrijven die lezers zou bevrijden tot eenvoudig handelen volgens het Gebot der Stunde, hij wilde hen op het spoor zetten van hoe zij dit Gebot in hun omstandigheden zouden kunnen vernemen. Hij wilde hen aanzetten tot een vrij, voornaam en verantwoordelijk handelen. Want dat handelen geboden is, dat is duidelijk. Dat moet dus ook kunnen worden opgeschreven. Misschien, zo suggereerde Wilken Veen tijdens de presentatie van deze vertaling, schreef Bonhoeffer dit boek wel vooral voor zichzelf. ‘Het vloeken van de goddelozen is God soms meer welgevallig dan de halleluja’s der vromen’ – dit Luthercitaat (94) vergezelde Bonhoeffer levenslang. Hij was in omstandigheden beland waarin zijn daden, zoals hij het ervoer, tendeerden naar dit goddeloze vloeken. Kon vloeken ooit geboden zijn? Was dat uit te leggen? Was het voor een ander na te volgen? Was de kleine kring van hen die dit zouden begrijpen, ook te verbreden? Waren er misschien toch nog criteria aan te reiken voor wat er wanneer geboden is?

Nog eens: aanzetten

Bonhoeffer heeft zich daarmee voor dit boek doelen gesteld die zelfs hem voor de grenzen van zijn kunnen stelden; misschien heeft hij hier wel het onmogelijke van zichzelf gevraagd. Dat verklaart waarom hij in dit boek voortdurend op zijn schreden terugkeert, eerdere overwegingen herneemt en oude thema’s nog eens van een andere kant benadert; het verklaart ook waarom hij vooral de voorvragen van de ethiek steeds opnieuw aan de orde stelt. Wat is eigenlijk het goede? Weet alleen de kerk dat en hoe komt zij tot die kennis? Is er ook buiten de kerk niet heel veel kennis van het goede? Is het goede hetzelfde als het natuurlijke? Is er een bepaalde regelmaat of ordening in de door God onderhouden wereld aan te wijzen en wat betekent dat voor de ethiek? Is het goede in een ethisch systeem te vatten? Welk licht werpt de westerse geestesgeschiedenis op de waarde van ethische classificaties en deugden? Een belangrijke vraag is ook die naar de verhouding tussen het laatste en het voorlaatste. Dat de weg des Heren bereid moet worden in de wildernis (Jesaja 40:3) is duidelijk. Dat is het voorlaatste. Het brengen van het laatste: de rechtvaardiging, het Koninkrijk – dat is aan God. Maar waar eindigt de ‘wegbereiding’ en waar begint de ‘intocht’? Wat valt er over die intocht te zeggen?

Voor mij is het een open vraag of Bonhoeffer sommige delen van zijn Ethik niet onvoltooid heeft laten liggen omdat hij merkte dat hij vast aan het lopen was. Niet alle delen vormen een in zichzelf gesloten eenheid en sommige delen eindigen met een vraag die in andere fragmenten terugkomt zonder dat een expliciet antwoord volgt. Het blijft soms meer in aanzetten steken dan de welwillende Bonhoeffer-lezer zou willen. Niet alleen kan Bonhoeffer principieel niet meer dan aanzetten geven, niet alleen blijft het bij aanzetten omdat de auteur op 5 april 1943 van zijn onvoltooide manuscript gescheiden werd, het is ook bij aanzetten gebleven waarvan ook Bonhoeffer zelf nog niet precies wist waar ze toe zouden moeten leiden. De vertalers onderscheiden met Bethge vier startpogingen in Bonhoeffers Ethik (168), maar ze suggereren ook dat deze ‘reconstructie’ de zaak wel eens zou kunnen vereenvoudigen. Ik denk dat ze daar gelijk in hebben. Het is niet meer te overzien wat uiteindelijk de toets van Bonhoeffers zelfkritiek zou hebben doorstaan en welke stukken in een definitieve versie van het boek terecht zouden zijn gekomen, en in welk verband.

Maar de fragmenten die we hebben zijn zonder uitzondering het lezen waard. Ze bereiken stuk voor stuk hun doel: ze zetten aan tot denken, tot handelen, tot eenvoudig gehoorzamen aan het gebod, tot wegbereiding. Ze werpen zonder uitzondering wel heel veel licht op hoe het geheel ongeveer gedacht werd. Ze zijn zonder uitzondering uiterst veelzeggend.

Misschien zouden we Bonhoeffer de Schubert van de theologie moeten noemen. De jonggestorven wondercomponist liet de wereld talloze onvoltooide werken na; de meest bekende is uiteraard zijn symfonie in b-klein. Twee magistrale delen staan adembenemend en fier overeind. Daar valt voor de wereld niets meer te voltooien of te verbeteren, daar valt voor de wereld alleen maar iets te ondergáán. Dan zijn er nog een paar flarden van aantekeningen. Ze geven geen enkele hint van hoe het voltooide geheel nog volmaakter had kunnen worden dan het fragment. Maar ach – waren ze maar voltooid.

Kleine tijdspiegels

Opvallend en fascinerend zijn de grote lijnen waarmee Bonhoeffer de invloed van de Lutherse reformatie in Duitsland, van de Franse revolutie in West-Europa, van de Dissenters in Noord-Amerika schetst, om daarmee te komen tot een begrip van de wereld waarin hij leeft (zie in het bijzonder 80-99). Gewaagd, trefzeker, en zonder twijfel soms ook grondig ernaast. Meer dan de vertalers duidelijk maken, blijkt in de Duitse editie (DBW 6) dat Bonhoeffer zich hier sterk gebaseerd heeft op de analyses van Karl Jaspers, Die geistige situation der Zeit (1931). Bonhoeffer waagde zich aan dergelijke excursen (81) vanuit de begrijpelijke behoefte het heden te verstaan: want in de wereld zoals die nu concreet geworden is, moet het gebod van God gehoord en gehoorzaamd worden. Maar er zit nog meer achter dan dat. Voor Bonhoeffer is de geschiedenis geen bron van Godskennis. Tegelijkertijd is de notie dat Christus de eeuwen door steeds ‘gestalte wint’ in de gemeenschap der heiligen zo fundamenteel voor hem, dat hij de sporen van die gestalte als een kostbare erfenis wil bewaren. Sporen van wat ‘christelijk’ is, zijn soms beter buiten de kerk bewaard dan binnen de op allerlei manieren religieus ontspoorde kerken. Ook hier doen zich allerlei spanningen voor in Bonhoeffers denken die uitnodigen tot lezen, herlezen, en discussiëren. Zulke discussies zijn niet alleen van exegetisch belang (hoe kunnen we Bonhoeffer zo goed mogelijk begrijpen) – vooral zijn de discussies waar deze uitgave toe uitnodigt van acuut theologisch belang. Wat houdt een ethisch spreken dat het Woord en dat de tijd verstaat in? Bonhoeffers stem is een onmisbare richtingwijzer bij het beantwoorden van die vraag. Of bij het aanzetten tot het beantwoorden van die vraag.

De uitgave

Er ligt nu in ieder geval een uitgave die alle faciliteiten biedt om ook het Nederlandstalige debat over Bonhoeffers ethische denken aan te gaan. Bonhoeffers Duits heeft de beide vertalers heel wat hoofdbrekens gekost, maar het heeft een betrouwbare vertaling en goed lopende Nederlandse tekst opgeleverd. Hier en daar stokt het wel eens, maar daar is Bonhoeffer zelf dan ook wel debet aan. De opzet van deze uitgave van Bonhoeffers ethiek is uniek: ieder hoofdstuk wordt voorafgegaan door een inleiding waarin de tekst gedateerd wordt en in het grote geheel wordt geplaatst. Dat is een gelukkige greep geweest. Ik had wel graag iets meer verklarende opmerkingen in die inleidingen of in de voetnoten gezien. De lezer moet bijvoorbeeld maar op internet opzoeken wie Fritz Künkel (136) is, wat het ‘vitalisme’ (93, 137) inhoudt, wat Bonhoeffer wist van de kerkelijke registers van New York (95) en hoe het ook alweer zat met de tweede Barmer These (35).

Het is het boek wel een beetje aan te zien dat de uitgever een risico genomen heeft door deze Bonhoeffervertaling in de handel te brengen. Erg royaal is het allemaal niet. Smalle marges en een dikke lijmlaag in de rug leveren een paperback op die zich uiterst moeilijk aan de met potlood gewapende lezer overgeeft. Ik heb me, om het boek te kunnen lezen, nogal onethisch gedragen: ik heb de rug meerdere keren dubbel moeten vouwen, bang dat de bladzijden er vervolgens uit zouden springen, maar de lijm bleek goed en mijn exemplaar heeft deze grove behandeling gelukkig overleefd. Hopelijk wordt deze uitgave nog door velen dubbelgevouwen.

Edward van ’t Slot

Dietrich Bonhoeffer, Aanzetten voor een ethiek, Samengesteld, vertaald en ingeleid door Gerard den Hertog en Wilken Veen, Zoetermeer: Boekencentrum 2012

Auteur is predikant (PKN) te Zwolle, en voorzitter van het Bonhoeffer Werkgezelschap Nederlandstalig