De twee wijzen van kennen

logoIdW

DE TWEE WIJZEN VAN KENNEN

De schrijver van het essay Het godsbeeld te boven is emeritus hoogleraar in de geschiedenis van de psychologie, de theoretische psychologie en de wijsbegeerte van de psychologie (VU). De centrale vraag van dit essay omschrijft hij zelf als volgt: ‘Kan in onze cultuursituatie, doordrenkt van wetenschap en techniek, het woordje “god” op een dusdanige manier worden gebruikt dat het blijft verwijzen naar een reële werkelijkheid, die werkelijk ontmoet kan worden, zoals destijds voor veel gelovigen gold?’ In West-Europa is men namelijk geneigd het geloof te zien als een restant van een bovennatuurlijke middeleeuwse denkwereld, die in de laatste anderhalve eeuw steeds meer is ontmaskerd als een illusie.

Een belangrijk onderscheid wordt gemaakt tussen conceptuele kennis (kennis van het hoofd) en perceptuele kennis (kennis van het hart.) Bij conceptuele kennis kan de mens zich slechts bij benadering opstellen als een onafhankelijke waarnemer (‘We can never get away from ourselves’, Gödel). Overigens heeft deze kennis ons leven enorm verrijkt. Aanschouwelijk (perceptueel) kennen treffen we aan bij kunst en bij religie. Deze beide vormen van kennen worden helder en duidelijk gedefinieerd.

Het mysterieus goddelijke is geen onderdeel meer van ons wereldbeeld, zoals in de bijbelse tijd. Universeel aanschouwelijk kennen houdt een keuze in voor overgave aan een onvermoede werkelijkheid, die “in geen mensenhart is opgekomen” en die de mens “overkomt”. De vraag “komt godskennis van boven of van beneden?” wordt een oneigenlijke vraag genoemd. De mens, die door zijn godsdienstige opvoeding voorkennis heeft meegekregen heeft ook nog een (soms lange) weg te gaan naar een aarzelende “omgang” met de Eeuwige. Er is veel conceptuele kennis overgeleverd (kerkgeschiedenis, dogmavorming), die helpt bij het gaan van de weg naar de aanschouwing. Het zich toeëigenen van spirituele ervaringen is verder onlosmakelijk verbonden met een geestelijke ontwikkeling.

Voor die ontwikkeling gebruikt de schrijver de term: “ego-kruisiging”. Hij bedoelt hiermee zeker niet een soort persoonlijkheidsverlies of het opgeven van een gezond zelfbewustzijn. Wat hij wel bedoelt beschrijft hij in vier punten: verliezen om te vinden, ontlediging, verspringen van de blik en opmerkzaamheid.

Vervolgens stelt hij dat het rigide, gesloten, mechanische wereldbeeld (dat de moderne mens bij het verkrijgen van godskennis in de weg staat) in de natuurkunde inmiddels passé is. Bovendien heeft in de menselijke ontwikkeling de perceptuele kennis (aanschouwen) het primaat. Om met Martin Buber te spreken: de wereld van het Gij gaat vooraf aan de wereld van het Het.

Evolutie “of” scheppingsgeloof acht de schrijver een oneigenlijk probleem dat ook niet door een intelligent design wordt verhelderd. Hij beargumenteert dit duidelijk. Het begrip surrealiteit of superrealiteit (Van Peursen) wordt uitgelegd als een vorm, waarin de Eeuwige manifest is, zij het van verre en ten dele.

Renovatie van religieuze begrippen wordt aan twee thema’s gekoppeld, namelijk 1) het godsbeeld en 2) de verzoening met God. Bij het behandelen van deze thema’s wordt het begrip “depasseren” ingevoerd, als bereidheid tot overgave, het loslaten van vooroordelen en verouderde godsbeelden (bijvoorbeeld god als een uitvergroot mens).

Ten slotte is er een zeer verhelderend hoofdstuk over de geloofwaardigheid van de berichtgeving in het N.T. over de opstanding en het eeuwige leven. De schrijver geeft blijk van een groot inzicht in de vragen, die de moderne mens van het godsgeloof hebben vervreemd. Hij heeft zijn overwegingen, althans bij de eerste opzet, getoetst aan de ervaringen van een predikante, Myrthe Leijdens, en hij richt zich heel duidelijk en pastoraal tot een jongere generatie. Hij blijkt hun vragen goed te kennen.

Dit is een bescheiden boekje, waarmee ik bedoel dat het in dienst wil staan van de mens, die God zoekt in een tijd, waarin dat niet meer vanzelfsprekend is. Ik heb niet de indruk dat er veel aandacht aan is gegeven in de media, zoals bijvoorbeeld aan het nieuwe boek van Klaas Hendrikse, die met ongetwijfeld goede bedoelingen en grote foto’s in de krant komt. Ik vind dat zijn boeken nogal wat verwarring zaaien. Terwijl in het boek van prof. Snders concrete vragen een concreet antwoord krijgen, voorzover dat mogelijk is. Ik heb het met grote interesse gelezen en het heeft voor mij verhelderend gewerkt. Ik wil het van harte aanbevelen.

I.C. Visser – Schroot

 

C. Sanders, Het godsbeeld te boven. Met medewerking van Myrthe Leijdens, Utrecht: Kok, 2011

 

Auteur is em. predikant in ’s-Gravenhage en oud redactielid