Martin Buber en de Nederlandse politiek

logo-idW-oud

 

Martin Buber en de Nederlandse politiek

Op 7 September van dit jaar was er in Den Haag een bijeenkomst op hoog Europees niveau over normen en waarden. De belangrijkste spreker was Amitai Etzioni. Trouw opende de berichtgeving daarover met: “Europa heeft sterke behoefte aan normen en waarden. Premier Balkenende heeft met zijn initiatief groot gelijk, aldus zijn inspirator Etzioni. Er is een moreel vacuüm; er dreigt anarchie”.

Etzioni is in de Verenigde Staten de initiator van de communitaristische beweging. Hij heeft de afgelopen jaren veel directe contacten onderhouden met presidenten en politici in de V.S., maar heeft ook invloedrijke contacten onderhouden met politici van verschillende partijen in Duitsland en Engeland. Volgens kranten in Engeland zou hij ook de inspirator van het New Labour van Blair zijn. Etzioni was in de jaren vijftig een leerling van Buber toen die in Jeruzalem sociale filosofie en sociologie doceerde. Hij beroept zich ook voor zijn communitaristisch gedachtengoed op Buber.

Er is naast de lijn naar Balkenende een tweede lijn van Buber naar de Nederlandse politiek, via Banning naar het (oorspronkelijke?) gedachtengoed van de PvdA. Die lijnen zijn gecompliceerd. In dit artikel worden ze vooral gesignaleerd, de ruimte voor voldoende nadere uitwerking en onderbouwing ontbreekt. Maar dit signalement zou aanleiding kunnen geven tot meer theologisch-ethische reflectie op het normen en waarden debat.

Juliana en Buber

Voor we de lijnen nader uitwerken maak ik eerst een korte historische kanttekening bij de titel van dit artikel, waarvan het jammer zou zijn wanneer die in de vergetelheid geraakt. Bij de uitvaart van Juliana vertelde de predikante dat Buber een belangrijk contact en inspirator voor Juliana was geweest.

In 1953 was Buber een aantal dagen te gast op het ‘Oude Loo’ bij, zoals hij zei ‘de edele koningin ;….zij was voor hem de meest interessante in het hele gezelschap (haar moeder is een heel andere persoon)’. Hij hield daar een lezing over “Das Spruch vom Zinsgroschen und unsere Zeit” (“Geef de keizer wat van de keizer is, maar God wat van God is”). Waarschijnlijk was het dezelfde lezing als die hij kort daarop in Duitsland hield onder de titel “Geltung und Grenze des politischen Prinzips”. Dit was naar aanleiding van de aanvaarding van de Goethe prijs. In de Israëlische pers werd hij daarover fel aangevallen, waarbij ook zijn inzet voor de joods-arabische dialoog werd betrokken, nog voordat bekend werd dat hij het aanzienlijke geldbedrag van de prijs voor dat doel schonk.

De lezing was zeer kritisch op de bestaande politieke uitgangspunten en praktijk en paste niet in het klimaat van de koude oorlog. De pacifistische gevoelens van Juliana zullen er door versterkt zijn en ze zal erin een bemoediging voor haar eigen weg gevonden hebben. Wanneer niet alleen de persoon van Greet Hofmans, maar het hele gebeuren in het “Oude Loo” tot de crisis in de monarchie geleid hebben, zou de lezing van Buber daarin wel eens een politiek relevante factor geweest kunnen zijn.

Het communitarisme

Balkenende noemt het communitarisme “de meest opvallende stroming binnen het nieuwe gemeenschapsdenken in de Amerikaanse sociologie”. Hij beroept zich voor zijn eigen visie op Etzioni. Belangrijk daarin is het door de samenleving zelf laten organiseren van de sociale zorgtaken. Het communitarisme wijst ook op het herstel van het evenwicht tussen rechten en plichten, het belang van gezinnen en het door de hele samenleving delen van dezelfde waarden en normen. Voor wie op het internet de sites over communitarisme bekijkt valt de centrale positie van het woord verantwoordelijkheid op, een woord dat Balkenende te pas en te onpas gebruikt.

Wanneer Etzioni in enkele zinnen aan Blair moet uitleggen wat het communitarisme inhoudt zegt hij onder meer: “we zochten weg te komen van het oude debat tussen links en rechts en ons te richten op de rol van gemeenschap, cultuur en deugden, meer dan op de privé sector of de overheid. De drie sectoren behoren elkaar als partners te behandelen en niet als tegenstanders, terwijl ze tegelijk iedere partner in bedwang houden”. Blair vraagt hem daarop, met het oog op het socialistisch karakter van Labour, wat zijn visie op gelijkheid is. Etzioni geeft toe dat hij daarover onvoldoende heeft nagedacht. Het zal een vraag geweest zijn die hem in zijn vele contacten met Amerikaanse presidenten en politici niet is gesteld. Het zal ook wel niet Balkenende’s eerste vraag aan het communitarisme zijn.

In het eerste hoofdstuk “From bullets to Buber” van zijn autobiografie “My brother’s keeper” gaat Etzioni nader in op de invloed van Buber op hem. Die leidde hem in in “de communitaristische filosofie en sociologie”. Daarbij verraste het hem dat Bubers concept van gemeenschap geen concept van individuele rechten bevatte. De oorzaak daarvan ziet hij in de Joodse traditie die nadruk legt op verantwoordelijkheid voor de ander, zonder een duidelijke opvatting over individuele rechten. In 1998 hield Etzioni in Wenen een lezing over “Martin Buber und die kommunitarische Idee”. Buber heeft een uitgesproken communitaristische positie: relaties, niet de persoon vormen zijn uitgangspunt (“Im Anfang ist die Beziehung”). De mens moet wel eerst ‘ik’ kunnen zeggen voor hij relaties aangaat. Etzioni kiest positie tussen individualisme en collectivisme. Daarvoor citeert hij Buber “Zoals het individualisme slechts een deel van de mens verstaat, zo verstaat het collectivisme de mens slechts als een deel van iets; beide dringen niet tot de heelheid van de mens door, tot de mens als een geheel” Hij verwijt Buber dat zijn denken meer antropologisch dan ethisch is en zo tot een niet-morele of amorele positie komt. De oorzaak daarvan is dat Bubers Super-Du (God) geen aanspraken aan ons stelt en ons niet tot gerechtigheid oproept. Het begrip verantwoordelijkheid komt bij hem veel te weinig naar voren. Er zijn te weinig uitspraken over wat de mens moet doen, er is te weinig aandacht voor normatieve leiding. En dat is nu juist de lakmoestest voor de vraag of Buber tot de oude of de nieuwe “responsive communitarians ” gerekend kan worden.

Op deze visie van Etzioni op Buber valt heel veel af te dingen. Wanneer we niet alleen een aantal antropologische werken, maar het geheel van Bubers werk beschouwen, vooral de bijbelse geschriften en die over het Jodendom, komt er een ander beeld naar voren. Het begrip verantwoordelijkheid is eerder centraal dan marginaal, het bepaalt het ethisch gehalte van de ik-jij relatie: “echte verantwoordelijkheid is er alleen waar er werkelijk geantwoord wordt”. Het antwoorden op het aangesproken worden gaat voorop. De verantwoording is de situationeel bepaalde, concrete, ethische invulling. Het is ‘Gebot’ en niet ‘Gesetz’ dat vernomen wordt. De vraag naar de normen, en met name de gezamenlijke normen, laat zich vanuit dit perspectief in het normen en waarden debat daarom niet zomaar beantwoorden. Hoe concreet Buber vanuit de traditie die verantwoordelijkheid vanuit God vulling kan geven, komt in de genoemde lezing over “Geltung und Grenze des politischen Prinzips” naar voren: “In de prediking van Deuteronomium volgt al snel na het gebod om God lief te hebben een merkwaardige dubbele zin. Eerst wordt gezegd: God heeft de vreemdeling lief, en dan: u moet de vreemdeling liefhebben”.

Het is opvallend dat Etzioni nauwelijks ingaat op de religieus socialistische wortels van Bubers gemeenschapsidee. Die waren oorspronkelijk sterk beïnvloed door het anarchistisch socialistische denken van zijn vriend Gustav Landauer. Van daaruit was er ook invloed op de kibboets- beweging. Aan het utopisch socialistische gedachtengoed zoals Buber dat in “Pfade in Utopia” weergeeft, besteedt Etzioni nauwelijks aandacht. Dat zou zijn enorme inzet voor het communitaristische denken waarschijnlijk geen goed doen, maar wel het debat er over. Buber kiest met Landauer voor een minimum aan staat: alleen daar is de staat nodig waar de gemeenschap de zaak niet echt onderling kan regelen. Maar waar er geen echte verantwoordelijke gemeenschappen zijn of meer zijn zal de staat verantwoordelijkheid moeten nemen. Een actueel gezichtspunt voor het Nederlandse debat, waar in het CDA het communitarische gedachtengoed een merkwaardig en verwarrend bondgenootschap heeft gesloten met liberaal individualisme.

Banning en Buber

Banning ontmoette Buber voor het eerst op een socialistische bijeenkomst in Heppenheim, de woonplaats van Buber. Daar waren ook Tillich en Ragaz aanwezig. Buber reageerde daar op een referaat van “Genossin’ Henriëtte Roland Holst, waarin hij betoogde dat in het socialisme middelen nooit in strijd mogen zijn met het doel, met een directe verwijzing naar de Sovjet Unie. Buber is het meest bepalend geweest voor Bannings geestelijke ontwikkeling en zijn personalistisch socialisme. In zijn inleiding op het boek van Juliette Binger over Buber (1947) schrijft hij: “Buber heeft het woord gesproken, dat dit socialisme verheft boven een historische reactie-beweging van proletarische belangen tegen het kapitalisme. Het revolutionerend woord, niet alleen ten opzichte der burgerlijke wereld, maar radicaal tegenover alle politieke spinsels, ordeningen, leuzen, ideologieën, die de mens zijn verantwoordelijkheid ontnemen en dus menselijke gemeenschap onmogelijk maken”. Zowel in deze inleiding als in zijn autobiografische ‘Terugblik” blijkt hij vooral getroffen door Bubers uitspraak “Entmenget die Menge”, wat hij vertaalt met “Maak het individu uit de massa los”. Dit is voor hem de kernvraag van alle personalisme in de moderne maatschappij.

Aspecten van dit personalistisch socialisme zijn door Banning terecht gekomen in het beginselprogramma van de PvdA. Maar gelet op Bannings acceptatie van het plansocialisme laat zich dit personalisme moeilijk verbinden met de utopisch socialistische aspecten in het denken van Buber. In een reactie op de toespraak van Etzioni in een ingezonden stuk in Trouw (10-9-2004) verwijt Jet Bussemaker, Tweede Kamerlid voor de PvdA, dat Balkenende ten onrechte het gemeenschapsdenken claimt voor het CDA en het juist in de praktijk los laat. Voor het gemeenschapsdenken in de PvdA wijst zij op het personalistisch socialisme van Banning.

Leo Strauss en Buber

De politicoloog Strauss (1899-1973) wordt wel gezien als de inspirator van het Neo-conservatisme in de Verenigde Staten, en wordt zo in verband gebracht met de regering van Bush. In Nederland beroept de neo-conservatieve Edmund Burke Stichting zich ook op zijn gedachtengoed.

Ook in Strauss’ biografie spelen Buber, en vooral Rosenzweig, een rol. Hij was in het begin van de jaren twintig medewerker aan het Freies Jüdisches Lehrhaus in Frankfurt dat door Rosenzweig was gesticht en waaraan Buber, vanwege de ziekte van Rosenzweig, leiding gaf. Hij was als Zionist beïnvloed door het cultuurzionisme van Buber. Maar van het denken van zowel Rosenzweig als Buber distantieerde hij zich al spoedig. Beiden waren toch te zeer beïnvloed door de Verlichting. De joodse religie kon alleen in zijn traditioneel-orthodoxe gedaante aanvaard worden. Religie en de Verlichting konden elkaar niet weerleggen, daarom hoeft de religie zich ook niet aan te passen.. Toch kon hij ook zelf niet voor het traditionele jodendom kiezen. Centraal in Strauss opvatting is dat wij filosofen moeten verstaan zoals zij zich zelf verstaan. Bij zijn interpretatie van Buber en Rosenzweig is daarvan weinig terug te vinden. Het is een intrigerende vraag in hoeverre dit of-of denken van openbaring en Verlichting doorwerkt in de neo-conservatieve uitwerking van zijn denken.

Een interessant detail is dat Buber bij zijn vertrek als hoogleraar in Jeruzalem in 1950 Leo Strauss polste om zijn opvolger te worden. Daarbij zag hij een vloeiende overgang tussen sociale en politieke filosofie. Strauss heeft daartoe niet besloten.

Theologische reflectie

Over een aantal van de vragen die aan de orde zijn wordt ingegaan door Frits de Lange in zijn boek ‘Individualisme. Een partijdig onderzoek naar een omstreden denkwijze”(1989). Het individualisme waarvoor hij het opneemt omschrijft hij als “die denkwijze die de enkele mens los van zijn sociale bindingen beschouwt en aan hem als zodanig een unieke waarde toekent”. Hij verwijst ook naar de negatieve kijk die door Banning, onder invloed van Buber, binnen de PvdA op het individualisme is ontstaan. Kritisch is hij ook op het anti-individualisme in de moderne theologie, o.a. bij Barth en Moltmann. Maar: “het is met name de dialogische filosofie van M. Buber geweest, die het christelijk anti-individualisme in deze eeuw heeft gevoed”. De stellingname van De Lange wordt naar mijn inzicht voortdurend scheef getrokken doordat hij ‘relatie’ (“Beziehung’) tegenover het individualisme plaatst en niet het collectivisme, zoals Buber doet. Zijn eigen omschrijving van individualisme zou bij Buber ook niet veel weerstand oproepen. De unieke waarde van de mens is voor hem centraal. En relatie is iets anders dan sociale binding, waarbij het ook de vraag is of het een voorgegeven, dwingende binding betreft of een zelf gekozen binding. De Lange kiest tenslotte voor het ‘ethisch individualisme’ van Levinas, waarbij hij aan alle verwantschap in het denken van Buber en Levinas (die overigens elkaar niet begrepen) voorbij gaat. Tussen beide gaat het om de vraag naar de asymmetrie in de relatie Voor Buber is dit een bijzonder geval van relatie, voor Levinas is het fundamenteel.

Het zou boeiend zijn om de positie van De Lange en mogelijk ook van andere theologen nog eens in te brengen in het actuele politieke debat over het gemeenschapsdenken.

Hans Schravesande

Boeken die onder meer als referentie gediend hebben:

Amitai Etzioni ‘My Brother’s Keeper. A Memoir and a Message’, New York/Oxford 2003.

Amitai Etzioni ‘Martin Buber und die kommunitarische Idee’, Wenen 1999.

David Janssens ‘Tussen Athene en Jeruzalem. Filosofie, profetie en politiek in het werk van Leo Strauss’, Amsterdam 2002.