Zien, met het oog op nieuw perspectief

logo-idW-oud

 

ZIEN, MET HET OOG OP NIEUW PERSPECTIEF

Zondag 14 november werd in de Rode Hoed in Amsterdam de biografie van Hannes de Graaf gepresenteerd: Prof Dr. J. de Graaf (1911-1991), hoogleraar ethiek te Utrecht, pacifist, bruggenbouwer tussen Oost en West. Een van de toespraken bij die gelegenheid nemen we hieronder op. Ze is van Margreeth Schopenhauer, oud-leerlinge van De Graaf en tolk- vertaalster Hongaars te Middelburg.

De boekgegevens: E.D. J. de Jongh, Hannes de Graaf. Een leven van bevrijding. (Ten Have, 34,90 euro)

(redactie)

Het is een verademing af en toe een mens te ontmoeten die niet vol is van zichzelf. Een mens bij wie het besef van eigen betrekkelijkheid hand in hand gaat met oprechte betrokkenheid.

Zo herinner ik me Hannes de Graaf en zo ontmoet ik hem nog steeds in gedachten.

Hij verstond de kunst om onnadrukkelijk en indirect de ander aan het denken te zetten. Indirect, via een omweg. Alsof er altijd een derde aanwezig was in die ontmoeting. Een derde, die er aan de ene kant voor waakte dat een ontmoeting niet bij een amicaal onderonsje bleef, en aan de andere kant als het ware een loopje nam met het standpunt van de een en de ander en al lopend de dingen in een ander perspectief begon te zien.

Die begenadigde derde, wie of wat was dat?

Soms was dat een verhaal of een gedachte van iemand, waar Hannes naar verwees, als het ontbrekende stukje in de puzzle.

Soms was het de kwinkslag, waarmee hijzelf voorbijging aan steeds herhaalde waarheden, algemene,op iedereen in alle situaties toepasbare waarheden, die maar al te vaak voorbij plegen te gaan aan een mens in zijn of haar concrete situatie, kortom: de kant en klaarliggende luie waarheden, waarmee de een de ander veilig op afstand kan houden. Hij kon daar weinig mee, want ’vrijheid van denken’, kon hij soms geestig zeggen, ’veronderstelt wel dénken’.

Die derde factor was in ieder geval altijd het onverwachte andere, waarmee doorgaans geen rekening wordt gehouden in de kleine logica van ons huis- tuin en keukendenken. Zo herinner ik me nog precies het moment, waarop hij tijdens een van de colleges het volgende bondig onder woorden bracht: ‘De ander zien, steeds beter zien en dan als derde stap doorzien, in de zin van dóórhebben, is wel een logische gedachtegang, maar brengt je doorgaans niet veel verder. De ander zien, steeds beter zien en vervolgens ontzien, biedt meer perspectief.’

Dit écht vrije denken, in drie dimensies, waardoor de dingen in een verrassend ander licht komen te staan, komt niet zo gek veel voor. En het staat lijnrecht tegenover stigmatiseren, wat ons veel gemakkelijker afgaat. Toch heeft Hannes dit denken van niemand vreemd. Want, hoe zal ik het zeggen: hoe zou het ons ontgaan dat hij zich ten diepste liet leiden door die bevreemdende andere waarheid? : ‘Waar twee of drie bijeen zijn in Mijn Naam – namens Mij – daar ben Ik in het midden van hen.’

Als ik Hannes voor me zie, dan zie ik hem lopen, lopen in die stoet van onafhankelijke denkers, met zijn stok, een beetje gehavend door het leven, als levend bewijs van verzet tegen verstarring. Of misschien beter gezegd: als een mens die aan den lijve heeft ervaren dat verlamming en verstarring altijd op de loer liggen en ons kunnen treffen, maar niet de eer van het laatste woord krijgen.

Heeft hij daarom aan de ene kant een extra oog gehad voor mensen die verstard in structuren vastzaten, in denkstructuren en maatschappelijke structuren, met de inzet om iets los te maken, weer iets op gang te brengen? Misschien. Ik denk nu in het bijzonder aan zijn gesprekken met Nikodiem, de Russische aartsbisschop, in de koudste dagen van de Koude Oorlog, met wie hij tot het uiterste probeerde mee te denken en door te denken, omdat hij heel goed diens onmogelijke positie zag, en aan wie hij tenslotte toch met pijn in het hart moest zeggen: ‘Ik kan niet afhankelijk worden van jouw afhankelijkheid.’

Maar ik denk ook aan de middagen bij hem thuis, in de Bilt, in de zeventiger jaren, toen hij ons onder zijn hoede nam, een handjevol theologische studenten dat na een paar jaar terugkwam uit datzelfde Moskou, uit Praag, Warschau, Kolozsvár, Debrecen, Boekarest en Zagreb, met onze vragen en tegenstrijdige ervaringen, die alleen maar verwarrender werden toen we eenmaal terugwaren in het Westen. En waarom? Omdat de vragen daar in Oost-Europa hier geen vraag leken. Vragen als: hoe blijf je een beetje waarachtig voor jezelf en de ander temidden van leuzen die de lading niet dekken? Als dat al een een vraag was hier, dan was het vaak een tot niets verplichtende vraag, een vraag waar je alle kanten mee uitkon, zodat je nergens was. Om ons weer wat helderheid in onze zoektocht te verschaffen, las hij met ons de geschiedenis van de vroege socialisten, van Fourier via Proudhon tot Kropotkin en van daaruit naar Marx, Engels en Lenin, bij wie dit zoekende denken over rechtvaardiger verhoudingen tot een vastomlijnd theoretisch systeem werd verheven waar geen speld meer tussen te krijgen was. Behalve leerzaam waren die middagen een rijke ervaring, omdat het bij Hannes nooit stokte bij theorie en denkbeelden. Hij nam je aanstekelijk mee op weg in levende gedachtegangen, vanuit concrete situaties, zodat je zelf ook weer op weg kon en eigen keuzes kon maken. Ik ben hem daar nog altijd dankbaar voor.

En daarom zie ik hem lopen in die stoet, die met een lantaarntje de duistere feiten van de werkelijkheid aftast en ervoor waakt om niet verstrikt te raken in de doodlopende steegjes van de logica van die elkaar opeenvolgende feiten. Want met alle respect voor de rede, beseften zij maar al te goed dat ‘jeder Konzekwenz zum Teufel führt’. Stuk voor stuk mensen die door de ontgoocheling heen tot diepere inzichten kwamen. Inzichten, die als het er op aan komt, niet gezien en gehoord willen worden door het gevestigde denken. En het waren juist deze andersdenkenden naar wie Hannes verwees. Naar de Russische denker Leo Sjestow (overigens wiskundige en jurist), met zijn scherpe oog voor de tyrannie van de ratio, waardoor alles wat niet sluitend bewezen kan worden geen recht van bestaan meer heeft. En dat betekent dus, schrijft hij, dat we daarmee onze horizon grondig verduisteren. En naar de Russische balling Bjerdjajew, eveneens in Frankrijk, met zijn indringende vragen aan het Christendom, dat niet in staat is gebleken om haar waarheid door te laten dringen in de werkelijkheid en de reactie daarop van het communisme, als een ontwrichte verwerkelijking van de christelijke sociale waarheid. Naar Fjodor Dostojevski, met zijn ’aantekeningen uit het souterrain’, die de omslag in zijn leven betekenden. En naar Nietsche, met zijn vertwijfelde uitroep dat wij God gedood, weggeredeneerd hebben. Naar de Tsjechische theologen Hromádka en Ondra in Praag, die door hun geloof in een socialisme met een menselijk gezicht, na 1968 moesten ervaren dat ze juist door hun eigen mensen werden verraden. Naar Vaclav Havel, als dissident in de gevangenis, met zijn ‘poging om in de waarheid te leven’. En naar Hebe Kohlbrugge, die haar tijd verstond en in stilte – onverstoorbaar- bruggetjes bleef bouwen naar Oost Europa, toen de kloof onoverbrugbaar leek, en de stigmatiseringen – over en weer – ook tóen niet van de lucht waren. Dezelfde Hebe trouwens, die mét Hannes – als een van de weinigen – Hromádka níét in de steek lieten.

In die stoet zie ik ook twee schrijvers lopen van deze tijd. Als eerste: Imre Kertész. De Graaf heeft hem waarschijnlijk niet meer gekend, maar ik vermoed dat hij deze Hongaars-joodse schrijver, die jarenlang in alle eenzaamheid aan zijn boek Onbepaald door het lot werkte, graag in zijn onaanzienlijke kamertje in Budapest opgezocht zou hebben. Kertész, die Auschwitz overleefde, weigert zichzelf als slachtoffer te zien van door anderen aangericht kwaad. Want daarmee lever je je totaal uit aan het kwaad. Wil je waarachtig blijven, meent hij, dan zit er gewoon weinig anders op dan laveren tussen geloof en ongeloof, devotie en verwerping, spot en ernst.

En de andere schrijver, David Grossman in Israël, die met zijn boeken indirect waarschuwt voor het stollen in het stereotype denken over de ander, en daarom het taboe doorbrak en op zoek ging naar de verdonkeremaande Palestijnen. Waardoor hij – al luisterend naar hen – er niet aan ontkomt om van binnenuit, als een vorm van zelfkritiek, druk uit te oefenen op zijn eigen regering. Hij trekt in een van zijn artikelen een vergelijking tussen de Israelische en de Palestijnse onafhankelijkheidsstrijd. Hij schrijft: ‘Toen wij deze dingen deden, waren het géén terroristische activiteiten. Het waren legitieme acties van een volk dat voor zijn leven en zijn vrijheid vocht. Als de Palestijnen hetzelfde doen, geldt het als hèt bewijs voor hetgeen we al jaren willen bewijzen.’

Waar horen we dat nog meer? Of liever gezegd, veel te weinig: dat kritisch denken over het éigen denken. Geeft het Palestijns-Israelisch conflict niet in essentie de huidige wereldsituatie weer, waarin we ons steeds meer – en steeds weer – gevangen laten zetten?

En is juist dan het ingespannen zoeken van mensen als Hannes de Graaf naar voorlópige antwoorden, die de impasse van voorspelbare reacties proberen te doorbreken, niet een ware verademing?

Ik hoop dan ook van harte dat we in de vluchtige dagen van onze tijd die kleine stoet met zijn wezenlijke vragen niet uit het oog verliezen of er in onze haast aan voorbijleven.

En het zou natuurlijk mooi zijn als dit boek, dat nu voor ons ligt, daar een heilzaam stokje voor kan steken.

Margreeth Schopenhauer