Een weekend naar het oosten

logoIdW

 

EEN WEEKEND NAAR HET OOSTEN

Met welk cadeau kan ik ze verrassen? Met deze vraag begint de reis eigenlijk al. Hun gezichten staan voor me, mannen, vrouwen en kinderen die ik zal ontmoeten in de kerk, thuis of bij het bierdrinken in een ondergronds café. Vroeg van huis, een trein eerder om vooral de aansluiting in Amersfoort niet te missen. De Duitse wagon ligt stabiel, zodat er wat geschreven kan worden. Mooi weer, de kleur groen is overal. Op de televisie was te zien dat de dijken bespoten moeten worden, ook zag ik Nout Wellink die Geert Wilders een valse profeet noemde. Gaat Griekenland het halen? Op het uitschuiftafeltje ligt het boek “Ethisch tussen 1870 en 1920”, met een potlood worden streepjes gezet. Er zijn twaalf stations voordat we in Berlijn zijn.

Bij Hannover gaat het mis. Er joelen op het perron zo’n tweehonderd Duitse voetbalfans, die graag met onze trein meewillen en telkens uitbarsten in een gescandeerd en wild gezang. Wat gaat er gebeuren? We kijken als passagiers elkaar aan, valt het mee of wordt ons leven op het spel gezet? We staan geruime tijd stil en het gaat heel lang duren. De Deutsche Bundes Bahn heeft besloten de fans te laten instappen maar dan in twee extra aangekoppelde wagons, een logistiek probleem. De electriciteit gaat er af, het wordt per kwartier een graad. Vijf oudere Duitse fans net ingestapt willen ons wat opvrolijken, zetten een bierfust in het gangpad en halen glazen te voorschijn, een draagbare radio zet de eerste schlager in. Ik doe mijn boek dicht, maar ben zelf te weinig ethisch om deze heren hun terreur onder de neus te wrijven, het fust door het raam op het perron te gooien en henzelf er achteraan. Ik lijd, verduur, verdraag, zal mijn aansluiting in Berlijn naar Praag mislopen.

Ik kan het niet laten reizend in Duitsland aan de oorlog te denken, de geschiedenis gaat altijd verder, met welke bestemming? Of is het een aaneenrijging van breuken, rampen, beestachtigheden, waarvan op dit station waar iedereen nu toch is ingestapt, niets te vermoeden is. Alles lijkt op orde, de naam van de stad met grote witte letters op een blauw bord, het cijfer van het perron, het tijdstip van vertrek, deze rit zullen we uitzitten. Het avondlicht valt over de eindeloze velden, in een flits zie ik drie ooievaars. Hier was tot voor kort de DDR.

Op het hoofdstation in Berlijn op het zelfde spoor waar ik sta te wachten gaat een jonge vrouw zitten, mooi haar met gevlochten lange staart, knap gezicht, sportief in het wit gekleed. Ik schat haar hoge middenklasse. Ze zet haar mobile aan, kijkt op het scherm en verstart. Ik zie dat ze huilt zonder tranen, hoewel ze even later iets wegveegt. Ze wil een berichtje terug SMS’en, ze heeft een kaartje op haar schoot hoe ze de letters moet intikken. Er zitten mensen naast haar, staan vlak bij haar, lopen heen en weer, ze is helemaal alleen, in haar verdriet gevangen. Ik neem mij voor vlak voor haar te gaan staan, haar aan te kijken en te zeggen: bon courage. Ik doe het niet, beeld me in dat ik te weinig tijd heb, de trein naar Praag is al binnengereden, maar nu ik er in zit duurt het nog minuten voor hij vertrekt. Daar gaan we, de trein rijdt langs de bank waar ik haar heb zien zitten, ze is er nog, onbeweeglijk, alleen; ik heb haar niet één woord gezegd. 

Half negen Dresden. Er stappen een paar lelijke mensen in, verder is het stil op het perron, de trein staat op de eerste verdieping op dit mooie, oude station. Dresden waar de Jood Victor Klemperer zijn dagboeken schrijft, ook over de brand. Ik ken hier niemand, voel me veilig omdat ik op reis ben en weet wie ik zal zien wanneer ik aankom. Er is net een jonge man de coupé binnengekomen, lang zwart jack, spijkerbroek, zegt niets, gaat aan het mobielen. Ondertussen is het avond geworden, de nacht valt. Als ik naar buiten kijk zie ik onze coupé weerspiegeld. De politie, niet de douane, komt onze paspoorten controleren, houden die tegen het licht van een lamp op de gang, schrijven de nummers op, is dit Schengen? Op de terugweg zal ik ontwaren hoe mooi het dal van de Elbe is waar de trein de bochten van de rivier volgt.

Na een nacht Praag de volgende dag verder naar het Oosten, naar Brno, deftige stad met grote huizen en kerken. Een huwelijk van twee jonge mensen, honderdvijftig gasten, ook allemaal jong. Ik hoorde van een bruidegom, getrouwd op 30 april, dat de helft ook in zijn huwelijksdienst was, iedereen blijkt elkaar te kennen of familie te zijn, een nieuwe generatie in de kleine kerk van de Boheemse Broeders. Zijn broer leidt de jongekerkgroep in Praag, iedere zondagavond na de dienst in de studentenkerk trekt men naar een bar waar een speciale ruimte voor hen is afgehuurd, de hele nacht tot in de vroege uren zijn ze bij elkaar. De kleding op deze zaterdag is formeel en informeel door elkaar, alle feestgangers zijn ingetogen, niet vrijgevochten of baldadig, ook de sex-appeal blijft achter matglas en de viriliteit uit zich alleen in paarse stropdassen; ze weten elkaar trouwens goed te vinden en te beminnen te zien aan alle kleine kindertjes in buggy’s. Deze kleine kerk zal in Tsjechië nog voor eeuwen gewaarborgd zijn, zoals ze het al eeuwen onder de Habsburgers heeft uitgehouden, maar wie doet wat aan de zee van het atheïsme om dit eilandje heen, zoals in zuidelijk Praag waar in de nieuwe kerk, gebouwd met geld uit het buitenland, 30 à 35 mensen in de kerk komen en er 140.000 wonen. Predikanten hebben een staatstractement, maar waar hard gewerkt en goed gepreekt wordt is er groei.

Op een middag loop ik vanaf het Wenceslausplein naar Bubenec, uit de pas met de stroom toeristen langs stille tuinen, langs het Schwarzenbergpaleis deze Praagse Berlage-wijk in met lange voorname gevelwanden, precies zoals in Amsterdam. Hier woont een predikantenechtpaar, een paar verdiepingen lager dan professor Martin Prudky, die zeer hoog is gestegen: prorector van de Karelsuniversiteit! De vrouw van het echtpaar vertelt van een jaarlijkse week met zeventig gemeenteleden van heel jong tot zeer oud, in een dorp in Oostenrijk, vooral om de nieuwkomers goed te integreren. Wat bij de ochtendopeningen opvalt is dat er door de deelnemers, ook de getrouwen, teksten worden gekozen uit allerlei boekjes, tijdschriften en poëziebundeltjes die iets moois verwoorden, een verfraaiing, een luchtig diepzinnigheidje, het blijft aan de buitenkant. Zij beiden aarzelen om in te grijpen, er is het gevaar dat zij die pas zijn gaan meedoen worden afgeschrikt. Het traditionele is dood, dat is duidelijk, maar wat nu, werken bijbelteksten nog zoals bij Bonhoeffer? Vertellen en nog eens vertellen, dat moeten we wagen, ik herken het, we leven in hetzelfde Europa.

Een heel ander gesprek met een negentigjarige vrouw, oud-televisieregisseur, die ook in de communistische tijd internationale prijzen won met films over water en waterhuishouding; er zijn vreselijke overstromingen in Tsjechië geweest. Vroeger kon zij een crew van veertig man aan en nu schenkt ze thee en zegt ‘schrecklich’ doelend op haar leeftijd, ze heeft geen kinderen en haar man is gestorven. Tijdens een Praagreis vanuit Nederland hielden we hier aan huis een gezamenlijke kerkeraadsvergadering, het onderwerp was ‘wat niet lukt in de gemeente’. Krek hetzelfde, te weinig jongeren, geen echte trouw, preken die in de lucht hangen, niet genoeg naar elkaar omzien etc. Na afloop was er wijn met wel tachtig mensen in de grote kamer beneden. De man des huizes, een chemicus, had het probleem van niet genoeg wijnglazen gewiekst opgelost, zaterdagmiddagen tevoren had hij oude kasten op het laboratorium geopend en de inhoud telkens in twee aktetassen meegenomen, zodat wij dronken uit de meest vreemdgevormde glazen, communicerende, gedraaide, gekromde bollen, fluiten en kroezen.

Bij vertrouwden aan huis word ik getrakteerd op twee films van Jiri Menzel ‘Gekortwiekt’ en ‘Het stadje waar de tijd stil is blijven staan’, naar romans van Bohumil Hrabal. Verrukkelijk on-Duits, on-Amerikaans, humor gemengd met drama, hilarisch en schokkend, verwarrend en tegelijk zo gewoon als wijzelf zijn, hier wordt geput uit de beste bronnen van midden Europa, de communisten hadden er geen antwoord op. Hrabal vervulde telkens een kleine rol om te onderstrepen dat hij helemaal instemde met deze verfilming van zijn boeken.

De laatste morgen. Mijn gastvrouw ontvangt me op haar kantoor op de Tsjaikovskistraat, zij initieert en coördineert landelijk en internationaal diaconaal werk. Haar inzet wordt zichtbaar door de kleine boekjes en folders, zoals Bud’sousedem, (Wees een buur), maak een praatje en geef goede raad aan degene die naast je is komen wonen, in de praktijk boffen mensen die in een kerkelijke gemeente terechtkwamen enorm. Slechtzienden zijn in beeld, en Lifetool Praha biedt apparatuur aan om een computer te bedienen ook als alleen een ademzuchtje een toets beweegt. Een boekje zo groot als twee lucifersdoosjes, wijst werkzoekenden op hun rechten en geeft adressen, het kan in gevaarlijke situaties onzichtbaar van hand tot hand gaan. Ik lees dat Tsjechië een draaischijf is van mensenhandel in Europa, 300.000 tot 500.000 worden er jaarlijks verhandeld, 30.000 zijn alleen al in Tsjechië betrokken bij de sexindustrie. Soms zijn zelfs ambassades door de maffia gecorrumpeerd.

Het afscheid is daar. Ik reis achteruit terug, met mijn gezicht naar al die diegenen toe die ik heb ontmoet en over wie ik heb gehoord. Thuis, mijn hoofd en hart zijn nog daar.

Lowik Schoch