Vincent verliezer en overwinnaar

logo-idW-oud

Vincent verliezer en overwinnaar

De Roelofsstraat, daar woon ik, met om de hoek de Sadéestraat, en paralel de Weissenbruchstraat, en verderop de Mauve- en de Mesdagstraat en het Jozef Israëlsplein; kortom, deze wijk is vernoemd naar de Haagse School. In mijn ogen zijn de vernoemde schilders van het laatste kwart van de negentiende eeuw deftige heren, vakkundig en succesvol, werkend in grote ateliers, leden van het eerbiedwaardige Pulchri Studio aan het Lange Voorhout. Maar ze waren niet precies elkaars tijdgenoot, zoals in de vorige eeuw de groep Cobra en op literair gebied de Vijftigers, ze woonden en werkten wel allemaal in Den Haag en omstreken en waren ook door het zelfde geboeid namelijk het licht; niet zoals de Franse impressionisten door het felle zonlicht – daarom zijn hun schilderijen ook vol felle kleuren – maar door het gedekte licht, het grijze; de Haagse School heet ook wel de Grijze School. Albert Gerard Bilders brengt het zo onder woorden: “Ik zoek een toon, die wij gekleurd grijs noemen, dat is alle kleuren, hoe sterk ook, zodanig tot een geheel gebracht dat ze de indruk geven van een geurig, warm grijs.” Daar zijn de Haagse Scholers in geslaagd, een ieder die wel eens iets heeft gezien, een landschap of interieur, klein of groot formaat, heeft op z’n netvlies dat zachte, gedempte, sfeervolle. Daarvan is ook het Panorama van Mesdag vol.

Jan Hendrik Weissenbruch is de primus inter pares, hij heeft zijn landschappen, echt Hollands, gedoopt in zilvergrijzen, water en lucht omspeelt de polder.

Net als de School in z’n bloeitijd is, komt Vincent van Gogh (1853 – 1890) in Den Haag, in de eerste jaren tachtig. Anton Mauve is zijn aangetrouwde neef. Het Gemeente Museum in Den Haag wijdt een tentoonstelling aan deze paar jaar van Van Gogh te midden van die gerenommeerde schilders: “De Haagse School en de jonge Van Gogh” ( t/m 16 mei ). In een langwerpig zaaltje hangen in de lengte tegenover elkaar een zelfportret van Mauve en van Van Gogh. Als er niet te veel bezoekers zijn kun je ze in een ommedraai zien, het uitdagend-artistieke en daardoor terughoudende gezicht van Mauve en de je recht aankijkende ogen in het gezicht van Van Gogh, die niets te verbergen heeft en misschien ook niet kan. Mauve laat zich bekijken, Van Gogh kijkt. Dat verschil dringt zich vooral bij Van Gogh’s tekeningen op, die zijn zo direct, die laten zo weinig gelegenheid tot beschouwen over dat je direct oog in oog staat met de vrouw die aardappelen schilt, de man die spit, werklui op straat. Er is geen sfeer, geen grijs, geen schilder-licht, maar bijna onmerkbaar het licht van alledag. De techniek van Van Gogh is ook onartistiek: bruine en zwarte inkt, witte verf , krijt, potlood. Scherp, gekrast, soms met een enkele kleur. Nog wat onbeholpen misschien, en toch al zo los van welke stroming of school ook dat je feilloos weet bij een eerste aanblik: dit is van Van Gogh. Wij kijken niet met een schilder mee, hij kijkt ons aan in wat hij heeft gemaakt: de werkelijkheid.

Want dat is natuurlijk ook de eigenlijke taak van de kunstenaar geen aestheet te zijn, maar een voortrekker, een pionier om ons de werkelijkheid te binnen te brengen. Kunst is kennis, niet zozeer kunde. Dat wordt op deze tentoonstelling gaandeweg duidelijker. De Haagse School heeft schitterend beeldwerk voortgebracht, liefhebbers waren er tot in Engeland en Amerika toe, alleen al het zeer weidse doek van Weissenbruch ‘De Trekvliet’ en toch ook het mooie ingetogene ‘Aardappeleters’ van Israëls. Maar Van Gogh’s ‘Moestuinen (Laan van Meerdervoort)’ en zijn ‘Aardappeleters’ zijn echt, geen plaatjes, hoe virtuoos ook. Naarmate het verschil duidelijker wordt, is het ook begrijpelijker dat Van Gogh het in Den Haag niet uit kan houden. Hij breekt de contacten af, ook zijn samenwonen met een vrouw en haar kind. Hij wordt weer autonoom en dat is voor hem geen doem, maar eerder een heerlijkheid, hoewel die elke dag bevochten moet worden. Hij schrijft aan Theo van Gogh, zijn broer: “Mijn stemming varieert natuurlijk, toch evenwel heb ik een zekere gemiddelde sereniteit. Ik heb een zeker geloof in de kunst, een zeker vertrouwen, dat het een machtige stroming is, die een mens zij het ook dat hij zelf mee moet werken, drijft naar een haven, en acht ik in elk geval het een zo groot geluk als een mens zijn werk heeft gevonden, dat ik mij zelf niet onder de ongelukkigen reken.”

Van Gogh is van het Haagse toneel verdwenen en wereldberoemd geworden. Het eerste heeft hij geweten, het tweede bij zijn leven niet verkregen. Wij zien alles wat hij na zijn Haagse tijd nog heeft gemaakt, met een zelfde drift en durf, direct en doordacht. Een eeuwig kunstenaar is hij geworden. Uit zijn laatste brief, juli 1890: “Nou ja, we kunnen eigenlijk alleen onze schilderijen laten spreken.”

S.L.Schoch