KD IV-3 Paragraaf 72

logo

§ 72.1 ‘Das Volk Gottes im Weltgeschehen’

780 De roeping van een christen (§ 71) is onmiddellijk ook een roeping binnen de levende gemeente van de levende Heer, dat is in de gemeenschap der heiligen, de kerk die vanuit het gezichtspunt dat hier aan de orde is apostolische kerk moet heten.  
782 [Excurs: in het NT wordt nergens de kerk als zodanig in het leven geroepen. Waar de Heer is, daar is zij ook]
783 In deze eerste sub-paragraaf bezien we de gemeente te midden van haar omgeving. [1.] De eerste vraag daarbij luidt: ‘wat gebeurt er, van haar uit gezien, in dit “Weltgeschehen”?’ (< vgl. KD III/3, § 48-49: de providentia)

788 [Excurs: ‘Israël en de volkeren’ in het OT] Uitgangspunt vormt hier zegswijze uit de 17e eeuw (30-jarige oorlog!): hominum confusione et Dei providentia (Helvetia) regitur. Door een uiterst problematisch ‘et’ zijn hier menselijke verwarring en verlegenheid aan de ene, goddelijke regering aan de andere kant in één adem genoemd.
795 De confusio wijst op fundamentele ambivalentie, op het naast elkaar bestaan van het woord van de goede schepping en haar ontkenning (das Nichtige). Aan het Weltgeschehen kan niet worden afgelezen, welk van beide het overwicht heeft. Veeleer zijn het een en het ander hopeloos door elkaar geworpen. De wereld is afgevallen, de mens ‘zerfallen’, het goede wordt in dienst gesteld van en meegesleurd door de krachten van het bederf [voorbeeld in excurs: de kernwapens].
802 Het ligt voor de hand, vanuit de gemeente te stellen dat de mens het in deze spanning (tussen twee ‘rijken’) nu eenmaal uithouden moet. Maar in hoeverre zegt de gemeente dan eigenlijk nog iets dat verrast? Kan Christus met Belial onder een overheersend gezichtspunt worden geplaatst? Is zulk een wijsheid niet de wijsheid van de slang? De naam welke de gemeente kent is geen algemeen dialectisch principe, geen synthetische constructie, geen handzame oplossing, maar een uniek gebeuren: de genade van God in Jezus Christus niet alleen als nieuwe ‘Beleuchtung’, maar als radicale en werkelijke verandering van de situatie. Het ligt voor de hand, vanuit de gemeente te stellen dat de mens het in deze spanning (tussen twee ‘rijken’) nu eenmaal uithouden moet. Maar in hoeverre zegt de gemeente dan eigenlijk nog iets dat verrast? Kan Christus met Belial onder een overheersend gezichtspunt worden geplaatst? Is zulk een wijsheid niet de wijsheid van de slang? De naam welke de gemeente kent is geen algemeen dialectisch principe, geen synthetische constructie, geen handzame oplossing, maar een uniek gebeuren: de genade van God in Jezus Christus niet alleen als nieuwe ‘Beleuchtung’, maar als radicale en werkelijke verandering van de situatie. Christus is de (nog verborgen) nieuwe werkelijkheid van de wereld en de mens – en de gemeente is de instantie die in deze haar tijd daarvan weet. Daarom ziet ze het ‘Weltgeschehen’ aan op het rijk dat in hem komende is.Christus is de (nog verborgen) nieuwe werkelijkheid van de wereld en de mens – en de gemeente is de instantie die in deze haar tijd daarvan weet. Daarom ziet ze het ‘Weltgeschehen’ aan op het rijk dat in hem komende is.
826 [2.] De tweede vraag: hoe verstaat de gemeente zichzelf te midden van dit gebeuren?
Zij is zelf betrokken in het gebeuren en tegelijk betrokken op de verborgen werkelijkheid waar ze van leeft – maar deze tweeslag zichtbaar/onzichtbaar in haar bestaan kan niet [of slechts met de grootste moeite] Platoons worden opgevat.

832  Je kunt ook zeggen: de gemeente is aan het wereldgebeuren tegelijk geheel ‘gleichartig’ én geheel ‘ungleichartig’ want ‘einzigartig’. Alleen het eerste in haar zien moet tot de grootste misverstanden leiden. Het unieke aan haar ligt echter niet in haarzelf, maar in de goddelijke beslissing van haar verkiezing.
834 [excurs: geen ‘voortgezette incarnatie’]
835  [excurs: het zelfverstaan van de gemeente in de schriften]
840 

 Van de tweeslag waarin de gemeente bestaat volgen nu enkele uitwerkingen:

2.1. De gemeente is geheel afhankelijk van haar omgeving en staat er tegelijk geheel vrij tegenover. Voorbeelden a. haar taal, b. haar sociologische structuur. In beide gevallen kent ze geen andere dan die van haar omgeving, maar kan zij tegelijk in vrijheid het unieke waarvan zij leeft onder woorden brengen / zichtbaar maken.

849  2.2. De gemeente staat zwak tegenover haar omgeving en betoont zich tegelijk machtig. Voorbeelden a. zwak voorzover zij geen enkele aanspraak kan maken op een eigen plaats in het gebeuren en machtig om haar vreemdelingschap plaatsvervangend voor haar omgeving te dragen en om zich voor deze in te zetten; b. zwak voorzover zij niet kan rekenen op succes of concurrentiekracht en machtig voorzover zij haar oorsprong, voorwerp en inhoud vindt in hem van wiens gratie tenslotte de hele mensheid het moet hebben.
859  [3. De derde vraag: hoe leeft en bestaat de gemeente in haar omgeving? Anders gezegd: hoe is zij christelijke gemeente? Twee namen dienen hier te klinken.
861  a. De naam Jezus Christus. In deze heel ecclesiologie heet zij ‘irdisch-geschichtliche Existenzform’, als predikaat van hem die haar hoofd in de hemel is.
865  [excurs: wellicht is er nog een derde bestaanswijze van hem, nl. als kosmische pantokratoor]
868  b. De naam van de Heilige Geest als de bewegelijke en de haar bewegende kracht, als de koningsmantel voor het bedelaarskind. Alleen in de genadedaad van de Geest bestaat zij.

§ 72.2 ‘Gemeinde für die Welt’

872

De gemeente bestaat excentrisch, ‘voor de wereld’, omdat haar Heer alleen zo bestaat. Ze is de eerstgeborene tot de kennis van het erbarmen Gods.

875 [excurs: de leer van de kerk in de reformatie vertoont op dit punt een opmerkelijk tekort]
878 Dat ze als gemeente gezonden is, wil zeggen:
880 1. De gemeente weet. Zij kent, zij verstaat de mensen en heeft hen lief – een nota ecclesiae!
884

2. De gemeente neemt deel aan het wereldgebeuren, ze is in haar tegenover-zijn en anders-zijn fundamenteel solidair;

888 3. De gemeente weet zich aan de wereld verplicht, zij is haar in woord en daad een beslissend woord verschuldigd.
893 Verondersteld is hier, dat dit alles aan een gemeenschap van mensen gegeven is, dwz.: 1. het gaat nooit om natuurlijke gegevenheden maar om een echte gave; 2. het gaat om een veelvoud van gaven; 3. het gaat om allen in de gemeenschap, soms meer soms minder, nu eens eerder aan deze dan weer eerder aan gene.
896 [excurs: de klassieke leer van de ecclesia als ‘corpus mixtum’ behoeft amendering].
897 De grond van deze veronderstelde gave ligt daarin, dat wij belijden: credo ecclesiam. In het geloof in de drie-enige God ligt het geloof dat de gemeente-voor-de-wereld is besloten. Over deze geloofskennis (intellectus fidei) valt vanuit de volgende gezichtspunten te spreken:
899 1. De gemeente weet te leven onder de machtsuitoefening van de Heilige Geest;
901 2. De gemeente weet te bestaan in haar universele belijdenis van Jezus Christus;
903 3. De gemeente volgt hem in de uitoefening van zijn profetisch ambt;
906 4. De gemeente is, achteraf en voorlopig, bij wijze van gelijkenis een ‘Darstellung’ van de werkelijkheid van zijn, van haar onderscheiden, dienst aan alle creatuur.

§ 72.3 ‘Der Auftrag der Gemeinde’

§ 72.4 ‘Der Dienst der Gemeinde’

Met als diensten: (van het spreken:) lof van God, prediking, onderricht, evangelisatie, missie, theologie; (van het handelen:) gebed, pastoraat, voorbeeld-zijn, diaconie, profetisch handelen, gemeenschap vormen.