Namen – de Naam (Met Breukelman in gesprek)

logo-idW-oud

NAMEN – DE NAAM (Met Breukelman in gesprek)

‘Dames en heren’, zei prof. dr. A.R. Hulst, ‘de exegese van het Oude Testament is op dood spoor geraakt.’ Het was het begin van de colleges Exegese Oude Testament aan de rijksuniversiteit van Utrecht, ik meen in het najaar van 1970. Hij bedoelde dat toch wel gewoon was komen vast te staan, dat elk poging om het OT te lezen als een lineair verslag van de wereldgeschiedenis schipbreuk had geleden. En dat niet alleen; ook de onderneming om het OT in bronnen te ontbinden om vervolgens aan de hand van die bronnen tot een samenhangende beschrijving van de ont-wikkelingsgang van de mensheid te komen was mislukt. De verzameling bronnen was niet meer dan een bak scherven gebleken.

Een jaar eerder was ik begonnen van Utrecht naar Amsterdam te reizen om daar de colleges van Breukelman te volgen. Die tekende minutieus en zwierig de structuren van de opbouw en de verhalen van het boek Genesis voor ons uit. En dan zag je niet meer een verzameling brokstukken, maar dan kreeg je beeld van het verhaal als geheel met alle details van de redactie in een clair-obscur als van De Nachtwacht in zijn volle glorie. En elk detail bleek functioneel. Iedereen begreep, dat het niet de bedoeling was om voortaan elk politiebureau naar het model van dit schilderij in te richten. Het verhaal had iets heel anders te vertellen.

In de loop der jaren ontwikkelde Frans Breukelman een hele bijbelse theologie. De studenten van toen kregen de inhoud van de colleges in de voorlopige vorm van groeiende pakken stencils mee naar huis. Van publiceren kwam weinig terecht, daarvoor was Breukelman te veel perfectionist.

Maar voor de studenten van die tientallen jaren is zijn werk buitengewoon inspirerend en vormend gebleven, zozeer dat ze geen vrede konden hebben met die steeds meer onoverzichtelijk wordende torens van stencils, die onder het stof der vergetelheid dreigden uiteen te vallen. Ze besloten het materiaal te verzamelen, te ordenen en uit te geven onder de eenvoudige titel: Bijbelse Theologie. Achter deze titel gaat een titanenarbeid schuil. Van deze titaantjes, verzameld in de Stichting Breukelman, mag wel Karel Deurloo als eerste worden genoemd, grand maître tot op de huidige dag.

Er zijn inmiddels heel wat delen Bijbelse Theologie verschenen. Een paar maanden geleden verscheen een nieuw deel, genummerd II,2: ‘Sjemot. De eigen taal en de vertaling van de Bijbel’. Dit deel werd bezorgd door de predikanten Chris Mataheru en Kees Meijer. De uitgave is prachtig nauwkeurig bezorgd. Alleen worden de citaten in het Duits en Hebreeuws (dat wel wordt getranscribeerd) niet vertaald.

Het treft wel bijzonder dat dit deel is verschenen juist in de tijd, waarin de synode van de PKN overweegt de Nieuwe BijbelVertaling na 5 jaar van proefdraaien als kanselbijbel voor de PKN in te voeren. Honderden predikanten in Ne-derland hebben er intussen voor gepleit deze keuze nu nog niet te maken, omdat in deze jaren de gebreken van de NBV steeds talrijker aan het licht zijn gekomen. (Een grondige revisie lijkt onontkoombaar, maar het is de vraag of de daarvoor benodigde middelen en tijd beschikbaar zijn.)

In dit deel II, 2 is namelijk de hele discussie verzameld zoals die in de loop van de jaren ’50 in de vorige eeuw werd gevoerd rond de nieuwe vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap van 1951. Die was bedoeld om na meer dan 300 jaar de klassieke Statenvertaling te vervangen die de basis van de kerk der reformatie in de Nederlanden was geworden. Frans Breukelman was goeddeels de inspirator van die discussie geweest. Hij liet keer op keer zien, hoe de nieuwere vertaling van 1951 op tal van plaatsen de originele trekken van de bijbelse verhalen onzichtbaar en on-kenbaar maakte. In feite had de oude Statenvertaling in dat opzicht beter werk geleverd. (Maar soms had die Staten-vertaling ook fouten gemaakt, gewoon doordat de kennis van het Hebreeuws en de vergelijking met andere Semiti-sche talen in die jaren nog niet zo ver ontwikkeld was.)

Die discussie is onverminderd actueel, nu het een halve eeuw later om de zoveelste nieuwe Bijbelvertaling gaat, de NBV. De steeds terugkerende vraag is dan, of je bij het vertalen meer de brontekst als criterium in het oog moet hou-den, of dat je vooral moet kijken naar de doelgroep voor wie de vertaling is bestemd.

De naam

Nu de kerken sinds de jaren ’50 steeds verder uit het centrum van onze cultuur zijn verdwenen, is de kloof tussen die brontekst en de doelgroep alleen maar gegroeid. Reden te meer om je af te vragen, of je die kloof wel met een verta-ling moet willen overbruggen. Ik vertel elke week aan tientallen kinderen van een jaar of 11, 12 de oude bijbelse ver-halen. Van die (echt geïnteresseerde!) kinderen is er vrijwel niet één dat die verhalen al kent. Voor hun ouders en docenten geldt praktisch hetzelfde. Bij het vertellen van die verhalen maak ik altijd gebruik van de kennis die ik via Frans Breukelman begon te krijgen en te begrijpen.
En om het verhaal aan de kinderen te vertellen beperk ik me niet tot het in 2 minuten voorlezen van de Bijbeltekst. Ik maak er een verhaal van dat de kinderen kunnen meebeleven, en in alle verbeelding en veelkleurigheid van illustratie kan dat wel een kwartiertje duren. Let wel, alle verbale illustratie steunt direct of indirect op details van de oorspronke-lijke tekst! Hier komen alle aspecten van brontekst en doelgroep bijeen. Het gaat er om, dat leraar en leerling met elkaar in gesprek zijn, en dat ook de leraar leerling met de leerlingen is in het gesprek met profeten, evangelisten, het woord van God.

Paniek over grote of kleine aantallen kijkers, luisteraars, kerkgangers, lezers leidt tot niets dan verblinding. Het gaat immers niet om de massa of massa’s. Of nee, laat ik het anders zeggen. Het gaat natuurlijk wel om de massa’s, heel de volkerenwereld. Maar daar krijg je pas oog voor, als je ziet, uit hoeveel bijzondere en verschillende mensen die geweldige talrijke groepen bestaan. Het gaat in de bijbelse verhalen, en in de samenleving en in elke schoolklas steeds om met name genoemde mensen die personen worden, die hun naam dragen, die tegenover God, voor Gods aangezicht mensen worden, echte mensen worden, zo hun naam van ‘Mens’ krijgen en dat die mensen allemaal ver-schillend zijn. Genesis beschrijft niet een wereldgeschiedenis van eeuwen geleden tot eeuwen vooruit. Genesis be-schrijft de eeuwigheid van elke dag, de eeuwigheid die elke dag werkelijk tijd van leven geeft. Mens, hoe denk je mens te zijn voor het aangezicht van de ENE?

Dat is het begin van dit deel II,2 van Breukelmans Bijbelse Theologie: JHWH – Die er is zoals hij er is, de ENE, die er zijn zal zoals hij er zijn zal, die roept zijn mens van dag tot dag tot leven. Het boek opent met een nieuwe uitgave van het stuk dat Frans Breukelman in de jaren vijftig schreef samen met Horst Dzubba: Dei biblische Sprache, Beginn einer Studie, Sjemot – Sjem, Namen – Naam. De Schrift zegt niet: ‘Ook God heeft een naam’, maar: ‘Hij heeft aller-eerst en op onvergelijkbare wijze een naam, zijn naam is de Naam zondermeer’. Ha-sjeem, De Naam, zoals de sy-nagoge naast andere aanduidingen zegt om het Tetragram aan te duiden, de vier letters JHWH. Door zijn Naam geeft hij, dat ook wij een eigen naam mogen hebben… als Geschenk.

Een geschenk is dit boek, maar je moet er wel je talen voor kennen. Toen Hebe Kohlbrugge bij de presentatie eind vorig jaar het eerste exemplaar kreeg aangeboden, vroeg ze na enkele pagina’s te hebben gezien, of één van de aanwezige theologen voor een vertaling van het Hebreeuws kon zorgen. Ruben van Zwieten bood ter plekke aan om voor de eerste dertig pagina’s zorg te dragen. Mogen er vele theologen volgen. De exegese van Tenach, dat oude, eerste testament, blijkt springlevend te zijn.

Henk Reefhuis