Een wijs mens

logo-idW-oud

 

EEN WIJS MENS

We kregen een indringend gesprek, de oude heer die ik als pastor in het ziekenhuis bezocht en ik. Hij had nooit contact met de kerk en wilde niets van dominees weten, maar ik mocht wel even bij hem gaan zitten. Ik was een vrouw, misschien scheelde dat?

Hij was lang professor in de letteren geweest en had zelfs een oude Latijnse grammatica meegenomen naar het ziekenhuis. Hij was erg doof, maar ik sprak duidelijk en hij verstond mij. En ik verstond hem.

‘Wie is God?’, vroeg hij en hij citeerde de eerste regels van Genesis in het Frans, ‘dat is toch geen geschíedenis!’‘Nee, het is een loflied’, zei ik. Dat kon hij wel meevoelen. ‘Maar als God liefde is, hoe kunnen dan al die advertenties in de krant staan: God heeft weggerukt…?’‘Dat doet God niet, dat is het lot’, zei ik. Hij: ‘Nu introduceert u weer een nieuw gegeven.’ ‘Waar preekt u ’s zondags over?’.

Ik realiseerde me na enige aarzeling dat dát het is, waar ik altijd over preek: ‘Over de liefde van God.’

‘Wie God is weet ik niet’, zei hij, maar onlangs zat ik op mijn balkon en las in Toergenjew en mijn oog viel op een heel klein beestje, een insectje, kleiner dan een letter, met pootjes, twee voelsprietjes – hij bewoog twee vingers alsof het voelsprieten waren – , twee vleugeltjes, en dat kleine diertje is een mannetje of een vrouwtje en dat heeft ook weer een mannetje of een vrouwtje en zo gaat dat maar door. En mij overviel een groot gevoel van verwondering.’

Wat de oude heer zei, ontroerde mij. Ondanks al zijn lichamelijke moeiten leefde hij uit de verwondering.
‘Maar God, wie is dat? En de hemel, waar zou die moeten zijn? Achter al die oneindigheden?’ ‘Ik verveel u toch niet met mijn filosofieën?’‘Nee’, zei ik, ‘u bent een wijs mens, het is prettig om naar u te luisteren’. ‘Wat zegt u?’, zei hij, ‘een wijf?, een wijk?’‘Nee, een wijs mens’, zei ik. Bij herhaling werd het een vervelende opmerking, ik geneerde me.

‘O, sapiens’, zei hij.

‘Ik denk steeds aan het verleden’, zei hij even later. En hij vertelde dat hij alle opera’s die hij vroeger gezien had had opgeteld. Hij was wel tot vijftig gekomen. Maar hij wist niet meer wie Carmen had geschreven. Hij kon er niet meer opkomen. ‘Bizet’, zei ik, enigszins trots.

Toen ik opstond om weg te gaan zei hij: ‘U kunt toch iets voor mij doen. Gedenk mij maar in uw gebeden. Dat zou ik prettig vinden’.

Laura Reedijk-Boersma