Hoe word ik de genade deelachtig

logo-idW-oud

 

HOE WORD IK DE GENADE DEELACHTIG

Van Torgny Lindgren verscheen vorig jaar het boek ‘Het ultieme recept’, uitstekend vertaald door Bertie van der Meij.

Lindgren, een beroemde schrijver uit Zweden, bij ons vooral bekend door ‘Het Licht’, komt uit een dorpje in het uiterste Noorden van zijn land, aan de grens met Lapland, een streek waar er, volgens een van de personen in dit boek zeven jaargetijden zijn: de lente, de zomer, de herfst en vier winters.

Het boek begint in 1947. Een correspondent van een landelijk dagblad die in het hoge Noorden woont, stuurt geregeld berichten naar de krant. Hij is bezig te vertellen over geruchten die de ronde doen als zou de oorlogsmisdadiger Martin Bormann in die streken zijn opgedoken, maar krijgt plotseling een brief van de hoofdredacteur die hem verbiedt nog één letter op papier te zetten. Hij schrijft hem dat hij heeft ontdekt dat alle berichten die hij stuurt niet op waarheid berusten. Hij zou ze allemaal uit zijn duim gezogen hebben, en al die dorpjes en gehuchten die hij noemt zouden volgens hem ook niet bestaan.

Dit is één thema van het boek: wat is waarheid, wat is fantasie?

In het jaar 2000 leest de correspondent, die inderdaad nooit meer geschreven heeft, dat de hoofdredacteur dood is, bijna 100 jaar oud. Hij is zelf inmiddels 107 jaar en woont al jaren in ‘Zonzijde’, het bejaardenhuis van de gemeente, maar heeft gemerkt dat hij zijn ouderdom heeft overleefd en steeds jonger wordt. Hij neemt meteen het potlood weer op en gaat verder waar hij is gebleven met het verhaal over de vermeende Martin Bormann, die zich Robert Maser noemt en als koopman rondtrekt met een bus vol van slechte oorlogsstof gemaakte kleding, en over een jonge schoolmeester, Lars Högström, die als kind en jonge man jaren in een sanatorium heeft gelegen. De tbc heeft enorm huisgehouden in die streken.

De onderwijzer is nu gezond verklaard en zelfs immuun, zodat hij naar een schooltje heeft gesolliciteerd in een dorp waar de tuberculose nog welig tiert. Hij wil daar zijn immuniteit verspreiden, ‘ongeveer op de manier waarop een ziekte zich verspreidde, dan zouden veel mensen aan de ondergang kunnen ontsnappen.’

In dat dorpje gaat hij wonen op de bovenverdieping van het huis van een vrouw, Eva Marklund, wier man ook in een sanatorium is opgenomen. Op den duur komt Robert Maser bij hem inwonen. Hun gemeenschappelijke liefhebberij is het zingen van duetten.

In die streken is balkenbrij een specialisme, de schoolmeester is er dol op, hij kent het als hèt gerecht, als het ware de moedermelk, uit zijn jeugd, en gaat, met Robert Maser achterop, op een voor dit doel aangeschafte motorfiets alle dorpen in de buurt af waarover hij bij geruchte vernomen heeft dat er voortreffelijke balkenbrij wordt gemaakt.

Dit zoeken naar de ultieme balkenbrij is een metafoor voor het zoeken naar troost en verzadiging. ‘Zoeken naar de bronnen (…), dat is het enige wat het leven zin kan geven’. ‘We moeten allemaal genoegen nemen met de balkenbrij die ons gegeven is.’

Over het geheugen schrijft hij iets wat mij eveneens trof: ‘En helemaal onderin, op de bodem van het onuitputtelijke geheugen, bevindt zich de goddelijke genade die maakt dat alles heeft kunnen gebeuren en bestaan, het hele verleden en alles wat niet gebeurd is of bestaan heeft, maar dat toch juist is en is zoals het hoort te zijn en dat zijn plaats vergt, alles wat door de grove knuist van de genade gedragen wordt.’

Intussen gaat het verhaal over de hoogbejaarde schrijver van bovenstaande berichten, die inmiddels uitgroeien tot een roman, ook door. Het regiem in het gemeentelijke bejaardenhuis wordt met veel humor beschreven (‘Geen mus valt ter aarde, zonder dat de wethouder ervan weet’). Er wordt een geriater beschreven die bepaald niet van bejaarden houdt. Ook zijn er bijzondere observaties over een pastoraal gesprek n.a.v. een bezoek van de dominee, die zegt: ‘Als ik Franz Liszt maar kon begrijpen, dan zou ik mijn gemeente misschien iets heel belangrijks te zeggen hebben. Het is een grote genade om de waarheid te kunnen zeggen, men dient dat met aarzeling en nederigheid te doen.’

De verpleeghulp Linda is ook op zoek, naar goud. Zij trekt er in haar vrije tijd op uit met hamers en kaarten en messen en lampen. ‘Je kunt nooit weten’. Alleen de Avaberg kan ze maar niet vinden. Uiteindelijk tekent de oude schrijver een grote kaart van twee meter, waar ‘alles’ op staat. Dat tekenen van die kaart, is net als zijn schrijven, een scheppende daad. Doordat de Avaberg op die kaart staat, bestaat hij en kan Linda hem uiteindelijk vinden. Zij neemt de kaart mee en komt aan het eind van het boek terug in het bejaardenhuis in een auto met chauffeur, met een goudklompje in een spanen doosje als cadeau. De hele Avaberg bestaat uit goud. Zij neemt de schrijver mee en vraagt hem: ‘Hoe heb je die kaart toch kunnen tekenen? Dat was niets, zei hij. Dat stelde niets voor. Het was gewoon precies hetzelfde als een zin maken.’ En daarmee eindigt het boek.

Het boek gaat over het scheppend vermogen, over fantasie en werkelijkheid, over geheugen en herinneringen, over waarnemen en waargenomen worden en uiteindelijk over het zoeken en verlangen van de mens. Een fascinerende figuur is ook de jonge Bertil, een bijna onzichtbare ‘schaduw’ die alles en iedereen waarneemt en door wie het verhaal een merkwaardige wending neemt.

Nog enkele citaten: ‘Leed? zei Eva Marklund. Ik heb het helemaal niet over leed gehad! (…) Wij lijden niet, zei ze. We hebben nooit geleden. We weten wat leed is, maar daar hebben wij nooit last van. Wij verdragen. Gewoonlijk verdragen wij met vreugde.’

De oude schrijver: ‘Het is (hier) een woestenij, die bevolkt moet worden, je kunt het moerasland en de steenhopen niet zomaar aan hun lot overlaten, en de dennenheiden en het sparrenbos, heel dit woeste, lege land hier. (…) Het enige wat erop zit is er mensen in te schrijven, dat is wat ik mijn hele leven heb willen doen, mensen in het landschap schrijven.’
Het is alsof je Genesis leest. God schrijft mensen in het landschap.

De schrijver Torgny Lindgren zelf komt er ook in voor, als tuberculeuze jongen, net als in een van de vertellingen uit het eveneens prachtige boek ‘In het water van Bonte Bladen’ (2001). En tenslotte wordt de man van Eva Marklund die genezen uit het sanatorium komt, correspondent van de krant. Zo grijpt alles op bijzondere manier in elkaar.

Het is een buitengewoon rijk boek, dat ik nu drie keer gelezen heb en dat zijn geheimen (doosje in doosje in doosje) nog niet helemaal heeft prijs gegeven.

Als de onderwijzer tenslotte het ultieme gerecht mag helpen maken en op de derde dag krijgt voorgeschoteld, moet hij er wel voor betalen. Hij wordt als het ware één met deze balkenbrij en met de door tbc misvormde maakster ervan, waardoor hij zijn immuniteit (voor het leed van de mensen?) verliest en zelf ook weer tbc krijgt. Hij wordt door een waarnemer het laatst gesignaleerd in de bibliotheek van het sanatorium. ‘Hij vroeg naar ‘De Christenreis’, maar daarna is hij niet meer gezien.’

En zo gaat dit lichtvoetige en diepzinnige boek uiteindelijk over hèt verlangen van de mens: de genade deelachtig worden op de levensreis. ‘Als het leven leeg en zinloos is geweest en men ontmoet dan de balkenbrij, dan zegt men tegen zichzelf: ondanks alles is er een basis of kern of middelpunt in het onmetelijke en grenzeloze.’

Wie weet wat voor hemels geurend potje er nog voor ons op het vuur staat. En dan bedoel ik niet in een hiernamaals.

Ik ga alvast maar haché maken.

Laura Reedijk-Boersma

Torgny Lindgren, Het ultieme recept. Vertaald door Bertie van der Meij. De Bezige Bij, 2005.