De rechten van de mens (II) – Een beetje universeel

DE RECHTEN VAN DE MENS (slot) – Een beetje universeel

De rechten van de mens begonnen in West-Europa hun carrière helemaal niet universeel, maar als een handvat van de onderdanen om de koning in toom te houden. De Magna Charta uit 1215 beschreef de rechten van de hogere en lagere adel en, wat zuiniger, die van de vrije burgers. Pas toen de individualisering om zich heen greep en een stijl van leven werd, kregen de burgers in hun onderling verkeer ermee te maken. Discrimineren mag niet, en hoeveel vrije meningsuiting kunnen we ons jegens elkaar permitteren.

Er volgen processen; wie de-rechten-van aanroept tegen zijn buurman, krijgt onvermijdelijk met de onderkoelde we-reld van de juristerij te maken. Steeds op zoek naar het volgende cijfer achter de komma, nieuwe wetten om gebleken of vermeende lacunes in te vullen. Wie misstanden tegenover kinderen aan de kaak wil stellen, kan uit de voeten met de Universele Verklaring uit ’48. Maar nee, er kwam een speciaal kinderrechtenverdrag, waaraan zich bijna alle landen ter wereld hebben gebonden. Omvang bijna 15 A-viertjes. De tekst is, doordat telkens verwezen wordt naar de wetgeving van de aangesloten landen, zo lek als een mandje. Kinderarbeid in verre landen? Ja, u hebt volkomen ge-lijk, maar de wetten ter plaatse zijn soepeler. Op naar het volgende cijfer achter de komma. De ouderenorganisatie ANBO wil, dat ook mishandeling van mensen op leeftijd apart in de wetgeving wordt opgenomen.

Het voortdurend vragen om wetten en regels lokt kilte uit: het idee dat alles wat niet haarfijn beschreven staat, ook niet hoeft. En de mazen van de wet worden de speeltuin van slimmeriken. De Universele Verklaring en de vloed aan verdragen en wetten en regels die ze baarde, zijn een bastaardkind van het westerse individualisme en van de al even westerse neiging, het onderlinge wantrouwen te bezweren met een haarvatenstelsel van wetgeving.

Het recht van weduwen, wezen en vreemdelingen

Het was de confucianistische Chinese filosoof Peng Chun Chang, die het stilzwijgende individualisme in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, waaraan hij meewerkte, doorzag, en pleitte voor een two people mindedness. Was er toen iemand opgestaan die had verwezen naar het erfgoed van Mozes en de profeten, dan had Peng zich in ieder geval halverwege geruggesteund kunnen weten.

Iets wat ook maar in de buurt komt van de Rechten van de Mens zoek je in de Schriften van Israel tevergeefs. Soms lijkt het er even op. Het recht van weduwen, wezen, armen, vreemdelingen. Maar ze hebben geen speciale status, geen universele rechten; ze mogen alleen niet worden weggedrukt van rechten die iedereen heeft. Geen mooi breed universalisme. Gastvrijheid jegens vreemdelingen wordt nuchter afgeleid uit de geschiedenis; je weet hoe het voelde, vreemdeling te zijn, en slaaf.

Peng Chun Chang zou er iets van zijn two people mindedness in hebben herkend, en zelfs meer dan dat. Mensen die uit elkaars hand hebben te leven. Peng zou nog iets merkwaardigs kunnen ontdekken. De wezen en de buitenlanders krijgen geen eigen rechten toegekend. Maar de anderen, die in zó goeden doen zijn dat ze kunnen sjoemelen en de armen kunnen benadelen, die worden toegesproken. Daarmee worden de-rechten-van 180 graden gedraaid tot du-re-verplichting-voor.

Dat maakt verschil. Bij de-rechten-van kan de voldane burger fluitend door het leven gaan zonder zich van iemand iets aan te trekken. Als de gediscrimineerden of voorsprekers namens hen aan de bel trekken is het vroeg genoeg. De kilte van de juristerij, eventueel heet gestookt. Maar zodra het lot van wees en vreemdeling op jouw lijf wordt ge-schreven (en dat kan een regelrechte zorgplicht betekenen) druk je jezelf niet zo snel. Het kan natuurlijk altijd, en mogelijk eindigt ook dat bij de rechter, maar niet zo gauw.

De huisregels die JHVH heeft vastgesteld als deel van het verbond met zijn volk, waarin het hoogliturgische en het alledaagse innig verstrengeld zijn, lenen zich niet als simpel alternatief voor ons denken en doen, en voor ons recht. Bovendien: dáár een simpele agrarische samenleving, hier een gecompliceerde maatschappij, die met een netwerk van regels en wetten enigszins gaande moet worden gehouden. De-rechten-van blijven nodig, maar dan graag als achtervang wanneer het op een andere manier niet meer lukt, en niet als triomf van een geëmancipeerde samenleving. Zodra we doorschieten en bezig zijn onze wereld dicht te timmeren met rechten, zouden we ons een beetje kunnen laten storen door de wijsheid van Mozes. De kinderen varen er wèl bij als hun geborgenheid niet hoeft te worden voorgeschreven in 15 kantjes wetstekst.

Rechten van de poes en rechten van de muis

De rechten van het dier. Daarover is heel wat te doen, en op het eerste gezicht lijkt het kopje hierboven wat flauw. Maar dat is het niet, zoals zal blijken.

Een eerste argument voor dierenrechten is nogal verrassend, en heeft menig ironisch commentaar uitgelokt: het DNA, dat van sommige dieren dichter staat bij dat van de mens dan bij dat van mede-dieren; dus hebben ze een claim op mee-eten uit de menselijke rechtenruif. Meer dan de regenwormen dus? En wat moeten straks de voorvechters van plantenrechten. Die komen er aan. Ik ken iemand die furieus wordt als hij een boeket snijbloemen in een vaas ziet. Het hele idee achter die DNA-vergelijkingen smaakt niet. De biologie als souffleuse van de ethiek.

Het vee zou, als het van de tongriem gesneden was, rechten kunnen eisen. De proefdieren in het laboratorium kunnen het proberen. Maar de dieren? De muis tegenover de kat? De dieren hebben rechten, het recht van de sterkste. Ons recht is bedoeld om de sterkste in de tomen. Twee soorten recht dus, en die kun je niet op elkaar aansluiten. De kat lacht om de rechten van de muis.

Wie gaat zo’n wet straks formuleren? Mensen gaan dat doen, en daar zullen de vonken van afspatten. Wie maakt uit of een varken mag worden gedood. Trends in dierenliefde, de inborst van de voorvechters. En als zo’n recht er een-maal is, gaan zelfbenoemde advocaten op de naleving toezien – een apart slag mensen.

Iedereen zal de pleitbezorgers van dierenrechten begrijpen. Mensen gaan tegen het dier als criminelen te keer. Het antwoord daarop is niet het uitroepen van rechten, maar mensenverplichtingen tegenover het dier. Morele noties. Wetten als het moet.

Daarmee zijn we terug bij Mozes en de profeten. Wat voor kinderen al nauwelijks werkt: 15 kantjes tekst, rijk gevuld met rechten, dat valt ons voor de dieren helemaal uit handen. Hun rechten zijn nergens vast te spijkeren, ze hebben geen stem en geen bevoegde voorspraak. Ze zijn alleen een beetje veilig als mensen tot passend gedrag worden opgevoed of worden gedwongen. En wat precies passend gedrag is, daar denkt elke tijd het zijne van. Het is hooguit een béétje universeel.

Zodra er dierenrechten worden vastgelegd, stop ik uit pure killigheid subiet met ’s winters vogels voeren, want in die rechten zal vrijwel zeker niet staan dat het moet, en dus hoeft het niet. Tot het zo ver is, voer ik ze met liefde.

Hans Blankesteijn