Karl Barth en de theologie in Nederland

Karl Barth en de theologie in Nederland

Eerste jaren van kennismaking

Mijn eerste studentenjaren vielen in de tijd, waarin Barth in Nederland bekend begon te worden in 1922 kwam de nieuwe bewerking van de “Römerbrief” uit, die ook onder studenten gelezen werd.

In het voorjaar van 1926 kregen wij het voorrecht, hem persoonlijk te leren kennen; dat was te danken aan Haitjema, die kort daarvoor een boek over hem gepubliceerd had Karl Barth, 1926 en nu ook een van de initiatiefnemers was van Barths eerste bezoek aan Nederland, dat dan ook in Groningen begon. Barth leidde zijn eerste voordracht in de Heymanszaal van de Universiteit in met een compliment, niet zonder ironie, aan Haitjema: “Da hab ich den Mann geunden der ein Buck über mich geschreiben hat und der mich besser kennt als ich mich selber kenne, und wenn ich in Zukunft beim Schreiben nicht mehr weiss, wie es weiter geht, damm brauche ich nur nach diesem Buch zu greifen, und siehe, da steht es schon” (niet lettelijk, maar vrij uit een zeer levendige herinnering geciteerd). Wat was het dan wel, dat Haitjema zo over Barth geschreven had?

Het eerste was zijn grote waardering: hij noemde Barth “Openbaringsgetuige” – dit was in die tijd niet vanzelfsprekend voor een theoloog. Uitdrukkelijk: het ging in die theologie om God, niet om de vrome mens. Ook niet om de autonome mens van de kantiaanse wijsbegeerte, de mens, die God postuleert aan gene zijde van de grenzen van het redelijk denken. Niet de mens is het eigenlijk subject, maar God. Het gaat er niet om, dat wij God kennen, maar dat wij door Hem gekend worden. Kritische theologie was dit, met noties ook van Kierkegaards geloofskriticisme, en van Kohlbrugge’s afwijzing van elke pretentie van de vrome mens.

Maar daarna kwamen niet geringe bezwaren van Haitjema tegen Barth: om zijn Schriftbeschouwing, hoe kon hij historische kritiek laten samengaan met de erkenning van de Schrift als Gods Woord; om zijn Christologie: hoe verstaat hij Jezus als de Christus, hoe is het met de historiciteit van de opstanding? En als Barth in dat verband spreekt van “Endgeschichte”, dan is dat toch heel wat anders dan wat het apostolicum belijdt over het einde der tijden en de wederkomst.

Maar herhaaldelijk verklaart Haitjema, Barth, ook bij diens radicale uitspraken, het vertrouwen niet te willen opzeggen: Barth is immers nog “in een ontwikkelingsproces begrepen”, en “onmiskenbaar zeker is, dat hij in de richting van een reformatorische theologie zich ontwikkelt”. Er is duidelijk een “opschuiving naar rechts” in de Schriftbeschouwing” (p.44). Haitjema verklaart dan ook verlangend uit te zien naar een nieuwere Romeinenbrief, waarin heel bijzonder de leer over de kerk “onder een andere, rijkere belichting zal komen te verschijnen” = met een positievere waardering voor de Kerk van Christus naar haar institutaire zijde”; thans is zij in de Romeinenbrief nog alleen de Kerk van Ezau, ten volle prijsgegeven aan de crisis, die over de horizontale, vlakke wereld gaat (p.56).

Deze laatste zinnen moet men lezen met wat hij in een later hoofdstuk schrijft dat Barth in de ontwikkeling van zijn geestelijk leven en denken “van jaar tot jaar nog rijker” wordt; “nu wordt het zo, dat ook de waarheid van Hoedemakers gedachten opglanzen in Karl Barths getuigenis (p.156).

Onelen, bij ons zijn studenten bij zijn eigen kerkidealisme, dat hij zijn levenlang met kritische theologie heeft willen verbinden.

In hetzelfde jaar 1926 verscheen ook een omvangrijke brochure van ethische zijde: Nieuwe theologie, de school van Barth, Dr. Tromp onderzocht vooral de binding van Barth en de zijnen aan de filosofie van het Marburgse neokantianisme (een merkwaardige thematiek, die in die tijd telkens opdook, ook zelfs bij Haitjema, en waarvan het later steeds duidelijker werd, dat deze op zijn minst overbelicht werd en het eigenlijke theologische verstaan bemoeilijkte. Kohnstamm, de wijsgeer, die vanuit de natuurwetenschap tot geloof in God en eigen christelijke filosophie gekomen was, kon in het kritische denken van “de Zwitsers” niet anders dan een “modern agnosticisme” zien. Noordmans had het in zijn artikel het beste van allen begrepen, ongeveer zoals Haitjema in de eerste hoofdstukken van zijn boek, maar principiëler en zonder diens constructies “hoe het verder zou gaan”. Barth heeft tijdens diezelfde eerste reis naar Nederland in Amsterdam ook enkelen uit die ethische kring ontmoet. “und schliesslich Oepke Noordmans, der die andern an Selbständigkeit überrägte (Busch, K. Barths Lebenslauf, p. 184).

Als ik eens niet weet, hoe het verder is, dan hoef ik maar de boekenkast naar het boek van Haitjema te grijpen, en zie, daar staat het al, had Barth gezegd. Zo had Haitjema Barth aanbevolen bij de confessie.

Prof. Drs A.J. Rasker 

Woord en Dienst, 19 april 1986