Een college te Bazel, over Rome en Vaticanum II

Een college te Bazel, over Rome en Vaticanum II

„Ik heb u ook dit semester weer uitgenodigd voor een Colloquium. Het woord colloquium is een euphemisme het woord Seminar. Een colloquium is geen college, en ook geen gesprek, geen morgen en geen avondgesprek. Colloquium betekent eenvoudig arbeidsgemeenschap, een studiegemeenschap waar men een bepaalde tekst bestudeert. Voor dit semester zal dat ditmaal zijn de door Paus Paulus VI op 21 november 1964 goedgekeurde en afgekondigde Dogmatische Constitutie over de Kerk, die aanvangt met de woorden Lumen Gentium.

„In die tijd dat ik nog gewone werkcolleges gaf, hechtte ik er het grootste gewicht aan de dames en heren studenten teksten te leren lezen. En dat gaat zo maar niet van zelf. Want men leest als student wel veel, maar men leest daarom nog niet goed!

Belangrijk is vooral dat men met elkaar leest, en zó leert lezen! Het gaat hier dus om een arbeidsgemeenschap. Deze keer zal ik het woord voeren; maar een volgende keer gaan we samen lezen, en de gelezen tekst samen bespreken.

werkcolleges

Met deze opmerkingen opende de 81-jarige emeritus hoogleraar Karl Barth op zaterdagmorgen 28 oktober j.l. om 10 uur een nieuwe serie werkcolleges op het Theologische Instituut am Nadelberg te Bazel.

In de ruime, lange collegezaal waren zestig studenten rondom tafels gezeten, vogels van de meest perse pluimage: dames en heren, jongeren en ouderen, rooms-katholieken en protestanten, theologen en niet-theologen. Allen met het doel om opnieuw of voor het eerst Karl Barth te horen. Onder hen bevonden zich ook enkele Nederlanders.

krachtig

Barths stem klonk krachtig, maar wij waren bij zijn langzaam binnenkomen wel geschrokken van zijn verschijning: een gezicht waarop de ziekte van de afgelopen zomer nog zwaar getekend stond. Alleen zijn glinsterogen en mijn milde lach scheen hij nog behouden te hebben. De ziekte had diepe sporen op Barths gelaat achtergelaten.

Even na Barth kwam zijn vrouw binnen, die haar man op deze colleges altijd trouw vergezelt, en vlak bij hem aan de hoofdtafel plaats nam.

Barth was wat vroeg, en wachtte rustig tot het klokslag 10 uur was, en ving daarna met bovenstaande woorden zijn college aan.

Het was echter alsof tijdens dit college een wonder gebeurde: toen Barth een tien minuten gegeven had, kwam er meer leven en kleur in zijn gezicht; het was alsof de zware schaduwen weken, alsof zijn gezicht zich verjongde. „Hij gaat er weer beter uitzien”, zei iemand, die naast mij zat, mij tijdens het college, en hij had volkomen gelijk. Na een kwartier vergaten wij dat Barth oud en ziek is: het was eenvoudig weer het aloude en altijd boeiende Barth-college! Het leek een levende demonstratie van wat in Bazel in universitaire kring wel gezegd wordt: dat Barth college moet blijven geven, om gezond te blijven. In ieder geval vergaten we zijn jaren en ouderdom, toen hij bezig was ons in te leiden in dit hoogst actuele werkcollege!

drie regels

Ook dit keer ving Barth aan met de regels aan te geven, die door hem op ieder werkcollege gesteld worden: „Er gelden drie regels bij dit colloquium; dat moet u wel overwegen als u zich op de lijst van deelnemers plaatst. En wie aan de regels niet kan voldoen, en reeds ingetekend heeft, die moet zijn naam maar weer schappen. „ Want mijn regels zijn (kijkt bars) streng als die van een kloostergemeenschap (bevrijdende lach!).

„Ze luiden als volgt:

1. Absoluut trouw bezoek aan dit colloquium. Er kan slechts een uitzondering gemaakt worden bij een heel bijzonder ongeval, bijvoorbeeld een auto-ongeluk of de dood van een beminde grootmoeder.

2. Je moet goed voorbereid zijn op de tekst die wij samen gaan lezen, en ook de literatuur daarover goed bestudeerd hebben! Want je komt hier niet om er maar wat bij te zitten en wat te luisteren. Je moet de stof eigenlijk al in je hoofd hebben, want hoe meer je weet, hoe meer je van het gehoorde meeneemt.

3. Iedereen krijgt een keer zijn beurt. Allereerst moet er een verslag (protocol) gemaakt worden van het te lezen tekstgedeelte. In de tweede plaats worden er studenten aangewezen, die over het gelezene met mij een gesprek moeten voeren, de z.g. periti.

Dit keer zal dat nog niet het geval zijn. Maar een volgende keer wil ik de periti naast mij aan deze tafel hebben, rechts en links van mij, om er een gesprek mee te voeren. In de loop van dit semester moeten ze allemaal naar voren komen.

Wie zich hier aanmeldt voor dit colloquium moeten dit plichtsgetrouw en met vreugde doen.

„Het voorlezen van het opgestelde protocol mag tien, hoogstens elf minuten duren. Mijn assistent, de heer Eberhard Busch, kan u zo nodig aanwijzingen geven hoe zulk een protocolgemaakt dient te worden.

de tekst

„En nu de dit jaar te behandelen tekst, de Dogmatische Constitutie over de Kerk, Lumen Gentium zelf!

„De geleerden discussiëren er over of dit het belangrijkste stuk van het Tweede Vaticaans Concilie is.

„Toen ik in september 1966 in Rome was, en ook Kardinaal Ottaviani bezocht, vroeg ik hem wat volgens hem het belangrijkste stuk van Vaticanum II was. Hij antwoordde mij toen, zonder zich te bedenken: de dogmatische constitutie over de kerk.

„Natuurlijk kan men van onze zijde, als protestanten, zeggen: nee, de Constitutie over de Openbaring, over het Verbun Deï, vinden wij veel belangrijker; want interesseert óns, als protestanten, het meest, omdat de bijbel er zo in naar voren komt.

„Maar afgaande op de inhoud, ben ook ik toch van mening dat het stuk De Ecclesia  een sleuteltekst is, om het Tweede Vaticaans Concilie te leren kennen. Natuurlijk moet men daarnaast óók kennis nemen van wat het Concilie heeft gepubliceerd over de kloosterordes, over de priesters en over de religieuze vrijheid. Maar dat alles hangt toch weer nauw samen met deze Constitutie over de Kerk. We hebben in Lumen Gentium als het ware te doen met een nieuwe presentatie van de Rooms-Katholieke Kerk, een presentatie die eigenlijk zo nog niet voorgekomen is!


„In mijn Göttinger tijd vertelde mijn collega Emmanuel Hirsch mij eens, hoe hem op een examen de vraag werd gesteld: Waar heeft de Katholieke Kerk zich over de Kerk geuit?

 

„Het antwoord was natuurlijk moeilijk, maar móést zijn: Zij heeft het nooit gedaan!

 

„Pius XII in zijn encycliek Mystici Corporis Christi, uit het jaar 1943, was eigenlijk de eerste die een stuk publiceerde over de Kerk”.

materiaal

Hierna geeft Barth studiemateriaal aan, om zich op dit colloquium te kunnen voorbereiden. Hij noemt de tekstuitgave van Lumen Gentium, die is verzorgd en toegelicht door prof. dr. Joseph Ratzinger uit Tübingen, dezelfde die vorig jaar als gast heeft deelgenomen aan een werkcollege van Barth.

Verder maakt Barth er op attent dat niemand op dit college alléén de duitse tekst mag gebruiken: ook de latijnse tekst moet ernstig bestudeerd worden.

 

Daarna noemt Barth literatuur die van belang is in verband met dit werkcollege.

 

Allereerst vermeldt hij „voor de sfeer van het concilie het boek van Mario von Galli en Bernhard Mosbrugger: Das Konzil Und seine Folgen. Dit werk is vlot en aanschouwelijk geschreven, met goede fotografieën, die heel belangrijk zijn. Het werk geeft het verloop van het gehele Concilie weer, en is zeer aan te bevelen.

 

„Wie het te duur vindt, moet het maar uit een bibliotheek lenen. In de tweede plaats is er de Lexikon für Theologie und Kirche, die drie supplementdelen uitgaf over het tweede Vaticaans Concilie. In 1966 verscheen het eerste deel daarvan, over de Constitutie over de Kerk.

 

„De tekst is als in de uitgave van Ratzinger, maar er zijn te-


Nadat Barth allerlei studiemateriaal heeft aangegeven, om zich op dit colloquium te kunnen voorbereiden, vertelt hij over een soortgelijk werkcollege, dat hij in 1956 gehouden heeft over de rooms-katholieke kerkopvatting. Het blijken grote verschillen tussen toen en nu.

„In 1956 gaf ik een werkcollege over de rooms-katholieke ecclesiologie. Er werd een verslag (protocol) van opgesteld, dat ik bewaard heb. Er is toen erg goed geprotocolleerd. Hoe de rooms-katholieke ecclesiologie toen was, om dat na te gaan, daartoe zal ik dat verslag (protocol) opnieuw laten stencilen, en voor 1½ franc de volgende keer te beschikking van uw stellen. Want in die tijd (lach) waren de meesten van u nog kleine kinderen.. Maar goed, via dat protocol kan men zien hoe rooms-katholieke opvattingen toen water.

Ik zelf stond toen heel kritisch jegens Rome. Ik zag nog niet wat er komen zou. Mijn bronnen waren toen de uitspraken van Vaticanum I en de encycliek Mystici Corporis Christi uit 1943. Wanneer men die bronnen van vandaag vergelijkt, dan ziet men wat er allemaal veranderd is.

goed boek

Inmiddels verscheen na het concilie het boek van Hans Küng in 1967: De Kerk. Het telt zeshonderd pagina’s.

Ja, hoe daarvan een karakteristiek te geven? Toen ik die zeshonderd pagina’s in mei jl. doorgelezen had, belde ik Hans Küng in Tübingen op, en zie hem: „Herr Küng, wanneer dat katholiek is, dan ben ik het ook!”

Het is een heel genuanceerd geschreven, zeer goed boek. Visser ’t Hooft zei mij er enige tijd geleden over: „Wanneer je een goed boek over de kerk wilt lezen, lees dan dat van Küng.” Let wel, hij zei niet: over de rooms-katholieke kerk, maar over DE KERK! Küng gaat ook in dit boek zijn eigen weg.

Wat mij een beetje bedenkelijk lijkt, is wat hij, na de eerste vijftig pagina’s, over de Bultmannschool schrijft. Maar wanneer hij dat glibberpad gepasseerd is, kan ik mij over zijn boek slechts verheugen: hij schrijft zowaar een katholieke ecclesiologie zonder de Moeder Gods. Dapper en fris gaat Küng zijn eigen weg. En….. zijn kerk doet hem niets, want hij kreeg zijn imprimatuur. Maar ja, in de katholieke theologie is nu alles mogelijk.”

Dan gaat Barth spreken over de voorgeschiedenis van de concilietekst, die hij aan de orde heeft gesteld. Cullmann, die het concilie als waarnemer bijwoonde, ment dat je een concilietekst niet kunt verstaan, zonder de voorgeschiedenis werkelijk volledig te kennen.

„De Paus heeft mij persoonlijk, toen ik door hem ontvangen werd, de toezending van al deze bronnen beloofd, als het zover zal zijn. Maar, ik vrees bijna dat ik tegen de tijd dat die publikatie voltooid zal zijn, niet meer in leven ben. Wanneer je strikt met de aanwijzing van Cullmann rekening hield, zou je nooit klaar komen.

Ik waag het er daarom op ondanks Cullmann, de tekst van deze besluiten met u te lezen, zoals deze tekst nu voor ons ligt, al erken ik natuurlijk dat deze omstandigheid een bepaalde beperking betekent.

uitspraak

Dit is een dogmatische tekst. Maar nu kan men vragen: welke is het bindend karakter van deze tekst?

Eén ding is zeker: we moeten deze tekst niet lezen alsof het een dogma is strenge zin is. Want dogma’s heeft het Concilie van Trente geproclameerd, alsmede canones (regels) en anathema’s (verwerpingen).

Maar Johannes XXIII zei bij voorbaat: ditmaal komen er géén veroordelingen! Er diende volgens hem onderling gesproken te worden, en er zouden geen echte, nieuwe dogma’s worden geproclameerd.

Dat betekent natuurlijk niet, dat deze teksten geen enkel bindend karakter hebben. Ze hebben bijvoorbeeld méér te betekenen dan wat Küng en Ratzinger schrijven. Ze pretenderen een ernstige uitspraak te zijn. Ze willen met respect aangehoord worden door de Rooms-katholieke Kerk.

En wanneer een zo grote kerk als de Rooms-katholieke vier jaar met dit alles bezig is, en met zoveel ernst en ijver, dan hebben ook wij, niet-rooms-katholieken, het recht en de plicht de oren te spitsen, en te zeggen: zó blijkt Rome het te zien! En van onze zijde is er dan niet weinig te leren, wanneer wij eenmaal weten: dit en dat heeft de Rooms-katholieke Kerk uitgesproken.”

Moet men deze constitutie nu niet lezen tegen de achtergrond van de theologische traditie binnen de Rooms-katholieke Kerk? Rome kan haar vroegere dogma’s toch niet terugnemen? Met zulke beweringen moet men toch voorzichtig zijn, waarschuwt Barth.

„Het is natuurlijk niet te verwachten dat een rooms-katholiek theoloog of synode of concilie zegt wat geheel in tegenstelling is met Denzinger, het boek waarin alle besluiten staan die bij Rome min of meer dogma zijn. Maar wanneer men de rooms-katholieke boeken en de Conciliebesluiten leest en bestudeert, en men spreekt met de rooms-katholieke theologen, dan blijkt dat alles niet zo gevaarlijk te zijn. Want de rooms-katholieke privatim, het Concilie en de Synoden bezitten de mogelijkheid om Denzinger duidelijk te maken en op te helderen, te kritiseren en te corrigeren.

Het Tweede Vaticaans Concilie is zelfs vol geweest van uiteenzettingen en nadere toelichtingen. En dan ontstaat er toch wel iets anders dan er bij Denzinger staat, kan men nu interpreteren, en vandaag een nieuwe betekenis geven.

Zo las ik onlangs die Nederlandse katholieke theoloog met die moeilijk uit te spreken naam, Schielle.. (Nederlanders noemen zijn naam!), ja juist Schillebeeckx. Hij schreef heel grondig en boeiend over de eucharistie. Hij zei: kijk eens, wat het Concilie van Lutheranen in 1215 uitsprak over de eucharistie, dat is in Trente bevestigd via de leer van de transsubstantiatie, die, kort gezegd, wil zeggen dat het brood vlees wordt, en de wijn bloed.

Ja zeker, zegt Schillebeeckx, zo moést de Kerk destijds de waarheid van de eucharistie wel stellen, omdat men toen leefde onder het beslag van de aristotelische filosofie. Maar, vervolgt Schillebeeckx, die filosofie is nu niét meer de onze. Wij zeggen nu hetzelfde als in 1215 en als in de dagen van Trente, maar wij spreken niet meer van transsubstantiatie; wij gebruiken liever de termen transfiguratio en transfinalisatie.

radicaal

Nu zijn de katholieken mat name in Holland bijzonder radicaal, maar het is toch maar heel bijzonder dat Schillebeeckx zo schrijft. Ik heb hem daarom met grote vreugde gelezen. En dat temeer omdat Bullinger, die zeer oecumenisch was ingesteld, volgens sommigen reeds veel eerder gezegd heeft wat nu Schillebeeckx hier opmerkt.

Vervolgens kunnen de rooms-katholieken jegens de traditie het accent verleggen. Wat toen belangrijk was, hoeft het nu niet meer te zijn; terwijl de oude uitspraken toch blijven staan.

En ten slotte is er de koninklijke weg van de Rooms-katholieke Kerk: zij kan een oude stelling verzwijgen.

Zo verzwijgt bijvoorbeeld Hans Küng in zijn zo goede boek over de Kerk de gehele Mariologie, terwijl Ratzinger er nog slechts iéts over zegt.

Kortom, en dat wil ik vooral opmerken, geen rooms-katholiek theoloog zit vandaag met geboeide handen, in angst voor de Paus. Op hun manier zijn zij werkelijk vrij! Ongeveer zo vrij als onze kleine autoriteitjes binnen het protestantisme! Want ook bij ons zingt een elk zijn eigen lied, maar.. dat behoedt nog niet te zijn het lied van de vreugde van de vrijheid Gods!

Eén ding staat daarbij onomstotelijk vast: hoewel de traditie binnen Rome bestáát, is er binnen haar grenzen een openbreken waar te nemen in de richting van de Bijbel en naar de moderne tijd toe.

Dit punt wilde ik noemen, enigermate in onderscheid met Gullmann.

En nu nog dit: al deze veranderingen zijn voor mij veel en veel interessanter dan dat wij steeds meer zeggen: „Ja, maar ten slotte is Rome toch fout!” Want die veranderingen bij Rome zijn voor ons veel belangrijker dan wij de grens met hen zo nauwkeurig trekken, hoewel het natuurlijk wáár is dat deze grens zijn sporen heeft nagelaten in de vorm van vele grote en kleine compromissen, die zij als een ballast met zich meeslepen.

Zeker, men houdt zich daar Denzinger nog voor ogen; er zijn de zweideutige en zelfs mehrdeutige interpretaties. En een ieder kan nu nemen wat hem goeddunkt. Dat was zelfs de bedoeling! Daarmee heeft men op het Concilie radicalen en conservatieven bijeengehouden; men heeft links noch rechts willen verontrusten. Ik erken, dat is en blijft die minieme minderheid van vier stemmen heeft gekocht.

Maar…. Dit Concilie betekent het einde niet.

Misschien komt er in de Eénentwintigste eeuw wéér een Concilie.

En nog altijd woont de hoogste autoriteit van de Rooms-katholieke Kerk in het Vaticaan: de Paus. Veel is mogelijk; ik zou zeggen: alles is mogelijk.

Maar ik ben er tegen dat wij protestanten vervuld van wantrouwen eeuwig en altijd maar komen aandragen met het „ Ja maar, Rome is en blijft hetzelfde. Rome verandert nooit!”

Er zijn verrassingen.

Ik was zowaar, bij mijn laatste verblijf in Rome, het liefst op bezoek bij de Jezuïeten!

Wij hebben alle aanleiding, wanneer wij iets hopen voor onze kerken, om ook iets te hopen voor die grote, rooms-katholieke kerk, en om haar werkelijk te volgen met ons gebed”.

Hiermee eindigde het eigenlijke college.

Wat mij met name opviel gedurende het college was, dat hij de eenentachtigjarige, de kunst der verjonging verstaat, door op zijn leeftijd rustig afstand te kunnen nemen van wat hij in 1956 (toen was hij toch ook al zesenzestig!) gezegd en geleerd had over Rome. Nieuwe feiten, nieuwe gegevens, nieuwe peilingen, ook al schijnen ze in strijd met eeuwenoude tradities, worden door Barth niet slechts genoemd en verdisconteerd, maar hij plaatst ze zonder meer in het midden van zijn onderwijs, en zet zijn studenten er regelrecht voor!.

Hij doet dat tevens in zo klare, onopgesmukte taal, dat ieder mens het begrijpen kan, en doet daarmee het duidelijkste beroep op zijn studenten om de feiten van deze tijd ernstig te nemen.

Dat vooral vormde voor mij het eigentijdse, het actuele en tevens zuivere element van dit oriënterend Rome- college van de vergrijsde, maar door eerlijkheid, humor en studie jong gebleven grote theoloog Karl Barth

drs G. Puchinger

de Rotterdammer, 17 februari 1968

Cursieve gedeelte uit verslag, gepubliceerd in Woord en Dienst, 13 januari 1968