Op Calvijn-college bij Karl Barth

Op Calvijn-college bij Karl Barth

Karl Barth, de Zwitserse theoloog, die wel met emeritaat gegaan is, maar nog altijd voortwerkt aan zijn gigantisch levenswerk, „De kerkelijke dogmatiek” kan ook het college geven niet laten. Op 29 april begon hij een nieuw „Werkseminar”, zoals hij het noemt, waarin hij voor een beperkt aantal geïnteresseerde studenten aandacht schenkt aan de „Heilige Geest in de Institutie van Calvijn”.

Drs. G. Puchinger bezocht het eerste college en geeft daarvan zijn indrukken weer.

Hoe is het met Karl Barth? Wat doet hij? Waar is hij mee bezig? Wat denkt hij, en waarover spreekt hij vandaag?

Voor- en tegenstanders zullen daarin belang stellen. Twee jaar geleden is Barth zwaar ziek geweest. Nog een jaar geleden was hij aan een autobiografie bezig, omdat hij wegens zijn slechte gezondheid de actieve theologie-beoefening had vaarwel gezegd – naar hij zelf meende, voorgoed……

Maar sindsdien heeft zich zijn gezondheid onverwacht verbeterd: hij reisde zelfs in september vorig jaar naar Rome, had contact met perse concilie-theologen, en sprak met paus Paulus VI. Over zijn reis schreef hij onder de titel Ad limina apostolorum een zowel toeristisch als theologische boeiend en actueel verslag, dat niemand ongelezen zal laten, die zich voor het vraagstuk Rome-Reformatie, voor Karl Barth en zijn theologie interesseert.

Thuisgekomen gaf Barth over enige Concilieteksten een grondig Werk-Seminar waaraan onder anderen werd deelgenomen door de even jeugdige als verdiepte rooms-katholieke theoloog Joseph Ratzinger, die tegenwoordig, evenals Küng en Overman in Tübingen doceren. Het laat zich verstaan dat dit werkcollege van Barth grote belangstelling onder de studenten in Bazel trok. Gelukkig zijn wij door zijn zo juist gepubliceerde boekje Ad limina apostolorum enigermate ingelicht over Barths opinie aangaande de jongste ontwikkeling binnen Rome.

Voor de theologische fijnproevers is misschien de grootste verrassing dat Barth een nieuw deel, dat moet dan het dertiende worden! – van zijn Kirchliche Dogmatik voorbereidt. Een Nederlands rooms-katholiek hoogleraar, die op Barth hoopt te promoveren, en in Bazel veel contact met Barth had, toonde mij een respectabele serie drukproeven, die hij voor Barth aan het corrigeren is.

Dat alles is goed nieuws, want of men voor- of tegenstander van Barth is, niemand zal ontkennen dat al wat hij zegt en schrijft van groot theologisch en kerkelijk belang is, en dat we verheugd moeten zijn dat Barth zijn – als altijd openhartige – opinie nog kan geven over de jongste kerkelijke en theologische ontwikkelingen.

Maar met alleen volbrengt de thans 81-jarige Karl Barth nog al deze arbeid. Hij geeft opnieuw college en is op zaterdagmoren 29 april jl. een nieuwe serie „Seminarcolleges” begonnen: ditmaal over de Heilige Geest volgens de Institutie van Calvijn. Daar ik onverwacht enige weken in Bazel was, kon ik de eerste collegemorgen van dit boeiend Werkseminar meemaken.

Het was één der weinige prachtige, warme zomerdagen, die Bazel dit jaar in april beleefde, maar in het Theologisch Seminargebouw aan de Naderberg waren die morgen tegen tien uur reeds tientallen studenten aanwezig, die, aan lange tafels gezeten, de komst van Karl Barth afwachtten. Ik had geen tijd ze te tellen, maar de zaal was overvol. Het zullen er vijftig à tachtig geweest zijn. Onder hen waren als altijd perse buitenlanders, waaronder ook enkele Nederlanders. Ook rooms-katholieke theologen volgen deze colleges. Deze „Katholische Brüder” worden door Barth speciaal bij de stof betrokken, doordat hij ze als „feindliche Brüder” soms goedmoedig, met milde spot, ter sprake brengt, of zelfs regelrecht op zijn college aanspreekt.

Ouder

Om tien uur precies komt Barth binnen, op deze colleges trouw vergezeld door zijn sympathieke vrouw, die hem tijdens de colleges zo ongemerkt mogelijk de medicijnen toeschuift, en die het college, met de tekst van Calvijn voor zich, aandachtig volgt. Barth is nog weer ouder geworden; zijn gezicht ziet er nog weerbarstiger uit dan vroeger, maar zijn glinsterende ogen die iedere humor met een sprankelende blik begeleiden, zijn levendig als altijd, en worden slechts overschaduwd door zijn wilde haren, die hij nooit verloren heeft, en, naar ik hoop ook nooit verliezen zal, want zij zijn te karakteristiek voor hem!

Vlak voor het college begint komt een student vragen of het college mag worden „opgenomen”. Maar dat wijst Barth beslist af. Had de student het maar tijdiger gevraagd, niet op het laatste moment, dan had hij misschien Barth kunnen overtuigen van het belang om een college van Barth later op de bandrecorder te hebben; nu wordt het verzoek met een fors, bijna verontwaardigd handgebaar afgedaan………..

Humor

Wanneer allen stil zijn opent Barth het college met een kwestie van orde. Men moet zich hem niet indenken als een vriendelijke emeritus hoogleraar, die blij is nog wat studenten onder zijn gehoor te krijgen. Integendeel! Hij stelt de studenten de wet, aanvankelijk met een stem die wat zwak klinkt, achterin nauwelijks te verstaan is, maar een stem die gaandeweg forser, doch steeds beslist klinkt. Het is de stem van een wetenschappelijke dictator. Hij spreekt ook op college dat verrukkelijk Schwizerdütsch, dat soms wel wat moeilijk te volgen is, maar dat ons Nederlanders zo gemoedelijk aandoet, en dat eigenlijk precies past bij de Karl Barth,, die er van houdt de hoge ernst der theologie te doorkruisen met zijn kruidige, menselijke humor. Daarom klinken ook zijn bevelen gemoedelijk…

Barth begint met de streng klinkende opmerking dat wanneer men op dit Seminar intekent – er gaat een lange lijst rond om namen op te plaatsen – men ook verplicht is om zonder uitzondering regelmatig te komen. Met barse stem, maar met glinsterende ogen voegt Barth er aan toe dat alleen in geval van overlijden („nur Todesfalle”) het college verzuimd mag worden, want hij wenst geen losse bezoekers op dit college.

Als tweede eis stelt hij dat men vooraf de latijnse tekst van het te behandelen fragment van de Institutie met aandacht zal voorbereiden. In de derde plaats eist hij dat de aanwezige studenten aan dit college actief zullen meewerken: hij wil geen passieve toehoorder; men dient er mee rekening te houden steeds te kunnen worden opgeroepen om de tekst te lezen, te vertalen en daarover vragen te beantwoorden. Men moet daarna bereid zijn tot een gesprek over de stof, want er moet gepraat worden: „Ik weil niet scherper worden” voegt de quasi bars kijkende Barth er aan toe, „maar zo staat het hier”, terwijl hij wijst naar zijn getypte aantekeningen.

„Vorig Semester”, vervolgt Barth, „spraken wij over Vaticanum II, maar nu zal het over een heel ander onderwerp gaan: over de Heilige Geest, zoals Calvijn daarover in zijn Institutio geschreven heeft.” En daarmee vangt Barth aan de eerste drie kwartier beschouwingen te geven over Calvijn en de Institutie in het algemeen.

Andere

Hij begint er op te wijzen dat Calvijn en zijn Institutio uit de zestiende eeuw dateren, en dat het toen wel een heel andere wereld was dan die waarin wij leven. „Zeker”, voegt hij er schalks aan toe: „het Rooms-katholicisme was er al, evenals de Reformatie, maar de Katholieke Kerk van de dagen van Calvijn was een andere dan die van Vaticanum II. We moeten ons daartoe verplaatsen naar het jaar 1559: het Contra-reformatie en Trente waren rees begonnen. Luther was al gestorven, toen de Institutio in deze vorm gereed was.

Calvijn had daarbij zijn eigen problemen en verhoudingen. Zijn probleem was bijvoorbeeld gereed te komen met de Züricher theologen, maar ja, (Barth twinkelt hier met de ogen, en hier denken de studenten natuurlijk direct aan Emil Brunner en zijn school!) die Züricher theologen zijn nu eenmaal tot op vandaag toe een geval op zich zelf geweest. Dan was er Bucer in Straatsburg; voorts waren er nog Holland, en Engeland en Schotland, die ook van belang zijn om het protestantisme uit die tijd te leren kennen.

En wat vinden we nu in de Institutio van Calvijn? Een sublieme samenvatting van de zestiende eeuwse reformatie. Maar.. wees op één ding bedacht: was wij nu achter ons hebben, had Calvijn (onbewust) nog voor zien. Want sinds de Reformatie aanving is er heel wat gebeurd binnen de protestantse kring, waarvan Calvijn geen weet had, geen weet van kon hebben. Er was nog een orthodoxie, nog een piëtisme, nog een rationalisme, nog geen romantiek, laat staan – voegt Barth met stemverheffing er aan toe –  de historisch critische theologie!

Dat alles was er nog niet, en we moeten dus wat voorzichtig zijn als we Calvijn met dat alles in verbinding brengen. Want we hebben in Calvijn te doen met een denker, een schrijver, een theoloog uit het verleden, en wel uit de zestiende eeuw!

Daarbij komt nog een volgend punt. Ik weet niet of hier ook rooms-katholieken zijn (er gaan perse vingers omhoog, waaronder ook die van een jonge Nederlands Katholiek theologisch hoogleraar) „maar men kan nooit zeggen: dat is nu protestantisme!

Kortom – vervolgt Barth – men kan niet zeggen dat er één reformatorische theologie is. Er was we één geest, maar toch vele theologieën. De Rooms-katholieke Kerk kon men eens theologisch als een eenheid kwalificeren maar de reformatorische theologie is meer dan een Summa. Tja, dat is haar ere, en ’t maakt haar boeiend, maar ’t heeft ook zijn nadelen! Zoveel hoofden, zoveel zinnen, kan men zeggen. Dat laatste heeft altijd voor- en nadelen.

Institutie

Hier onderbreekt de 81-jarige docent zijn betoog, en gaat een vraag stellen, die hij willekeurig richt aan de vlak tegenover hem zittende vrijgemaakte theoloog dr. J. Veenhof: „Wat betekent het woord Institutio?”

De pas in Göttingen op Bavinck gepromoveerde doctor antwoordt: „Onderwijzing”.

„Juist”, hervat Barth, en aan deze goedkeuring verbindt hij smakelijk lachend een anecdote: „Toen ik destijds in Göttingen college in de dogmatiek moest geven, in mijn jonge jaren, was het daar in de theologische faculteit destijds verboden om andere dogmatiek te geven dan de strikt lutherse, want de gehele faculteit was specifiek luthers; men eiste dat er uitsluitend in de geest van de lutherse theologie zou worden gedoceerd. En daar ik mij meer in de trant van Calvijn wilde bewegen, mocht ik mijn colleges dus niet als dogmatiek aankondigen! Wat te doen? Ik vond er wat op, en ik koos daarom voor de aankondiging van mijn colleges het woord Unterricht (Onderwijs) – conform Calvijns eigen woord  Institutio. Maar toen maakte de filologische faculteit weer bezwaar, omdat immers niet ik, maar een ander belast was met het onderwijs in de paedagogiek!!! Maar gelukkig is ten slotte alles in Göttingen harmonieus verlopen; ik kon er rustig mijn colleges geven”.

Vragenderwijs behandelt Barth nu de inhoud van het begrip religio, en formuleert dit als: dat wat God doet en zegt, en dat wat de mens daaromtrent denkt en behoort te doen. Daarna leest Barth met klem de beroemde eerste zin van de Institutio: „Nagenoeg de ganse hoofdinhoud van onze wijsheid, die verdient voor de ware en hechte wijsheid gehouden te worden, bestaat uit twee delen, de kennis van God en de kennis van onszelf. Barth wijst er op dat het hier om een weten gaat en over de ware wijsheid, die door Calvijn wordt samengevat als een kennis van God en de kennis van onszelf.

Nu klinkt de volgende vraag van Barth: „Wat wilde Calvijn met dit boek?”

Iemand geeft tot antwoord: catechese geven…….

Barth vervolgt: „Mooi, dat is een goed antwoord, want de Institutio heeft zich inderdaad ontwikkeld tot een soort catechismus. Het woord catechese is dus juist. Maar het is geen „catechismus” voor kinderen, maar in de breedste zin voor de tijdgenoten, met name voor de geestelijken en algemeen ontwikkelden.

De Institutio wil echter tevens een hermeneutiek zijn, ze wil de belangrijkste zaken van de Bijbel aangeven en uitleggen. Wat Calvijn wil geven is een inleiding in de lectuur van de Bijbel. Calvijn wil met zijn Institutio een Summa, een doctrina geven. Maar de Institutio is ten slotte ook apologetiek; de Institutio is immers mede onder de druk van de vervolgingen geschreven. Calvijn was humanist, maar hij werd onder invloed van Luther tevens apologeet. Zo is de Institutio dus tezamen: summa, hermeneutiek en apologie. In het Frans voorwoord gaat het woord summa zelfs voorop, en de Institutio is in de praktijd vooral tot een summa geworden! De Institutio is dus in al deze facetten een echte inleiding. Want Calvijn was een humanist die de Bijbel las, die deze ook als studie las. Maar de Institutio heeft tevens een uitgesproken defensief, een polemisch karakter. Al met al kan men de Institutio vandaag een repetitorium noemen van protestantse apologetiek.”

Opbouw

Hierna heeft Barth een nauwkeurig overzicht van de Institutio als geheel. Al opsommend de noodstukken der Institutio, maakt hij daarbij soms korte commentariserende opmerkingen, die heel interessant zijn.

„De Institutio bestaat uit vier delen. En nu een vraag: Waarover handelt het eerste deel?”

Iemand antwoordt: De Cognitio Dei.

Barth hervat: „Zeer juist. Ik zie dat u het zowaar heeft voorbereidt!

Calvijn geeft dus eerst een soort theologische kennisleer, in negen hoofdstukken: vijf handelen er over de kennis die ons mogelijk is, een soort natuurlijke theologie, die bepaald niet het sterkste deel van de Institutio vormen; daarna volgen vier hoofdstukken (6-9) die handelen over de Heilige Schrift.

In de hoofdstukken 10 tot en met 12 geeft Calvijn een algemeen Godsbegrip aan, dat hij stelt tegenover andere „goden en afogen”. Vervolgens bespreekt hij de triniteit (13), de schepping (14), de mensen (15), en daarna behandelt hij in de hoofdstukken 16-18 de voorzienigheid, de zg. theodicee. Want de oude theologie sprak veel over de theodicee.

Daarna volgt het Tweede Boek der Institutio, dat handelt over God de Verlosser. Hoofdstuk 1 vangt aan met de zondeval en de erfzonde; en dat gaat door tot op hoofdstuk 6: de verlossing in Christus. Dan weer een stap terug: in de capita 7-9 behandelt Calvijn de wet, die door Luther voorop geplaatst wordt. Daarna de zeer interessante hoofdstukken 10 en 11, over de verhouding van het Oude tot het Nieuwe Testament, door Calvijn economieën genoemd. Dat zijn wel zeer belangrijke hoofdstukken, die gevolgd worden door de leer van de Persoon van Christus (12-14). In hoofdstuk 15 schrijft Calvijn met nadruk over het profetisch ambt van Christus, wat in die dagen iets bijzonders was: Calvijn spreekt hier namelijk niet uitsluitend over het koninklijk en priesterlijk ambt van Christus, maar ook over Zijn profetisch ambt, iets wat de katholieken later van Calvijn hebben overgenomen. Ik verwijs naar wat ik hierover in mijn Kirchliche Dogmatik heb geschreven. Daarna handelt Calvijn in hoofdstuk 17 nog over de genade in Christus, over Gratia et Salus, over genade en zaligheid.”

Dualiteit

„En nu”, vervolgt Barth, „komt wat ik als het hart van de Institutio beschouwt: het Derde Boek. De titel daarvan luidt: Over de wijze, waarop de genade van Christus verkregen wordt, en welke vruchten daaruit voor ons voortkomen, en welke werkingen daaruit volgen.”

Barth onderstreept hier het woordje wordt, „want daaruit blijkt tevens de dualiteit tussen God en mens. Dit derde boek vangt aan met de hoofdstukken over de Heilige Geest en het Geloof (1 en 2), die wij dit Semester samen willen lezen en bespreken.

Dan volgt hoofdstuk 3, dat over de boete handelt.

Dat hoofdstuk is voor Calvijn van groot belang, want er moet bij Calvijn altijd boete, ommekeer aanwezig zijn, wil er sprake kunnen zijn van ware religie. Er is bij Calvijn geen geloof zonder ommekeer! Dit hoofdstuk is sterk gericht tegen de Rooms-katholieke Kerk van die dagen. Ja, Calvijn heeft gepoogd de rooms-katholieken hier de ogen te openen. Zijn hier rooms-katholieken op college?

Welnu, hij heeft u dan toch de ogen geopend..!

De hoofdstukken 6-8 handelen over het christelijk leven.

De capita 9-10 gaan over het toekomstig en tegenwoordig leven. Eerst nu, let wel, heel anders dan bij Luther, in de hoofdstukken 11-16 handelt Calvijn over de rechtvaardigmaking. Luther begint er mee, maar Calvijn werpt via dit thema als het ware een blik terug op de afgelegde weg! Hier is Calvijn in de grond van de zaak één met Luther, maar toch wat anders. Want de rechtvaardigmaking dient bij Calvijn ter fundering van de heiliging des mensen.

In hoofdstuk 19 volgt dan een beschouwing over de christelijke vrijheid. Daarop volgt in hoofdstuk 20 het gebed. Dan volgt het laatste geheim voor Calvijn: de predestinatie (21-24), waarna hij dit boek in hoofdstuk 25 afsluit met de behandeling van het eschaton, het einde.

Dit alles vat het typisch calvijnse denken treffend samen; het geeft vooral de kern aan van hoe hij vond dat men de Bijbel diende te lezen.

Ambten

En nu het Vierde Boek.

Dat handelt over de uiterlijke hulpmiddelen door welke God ons tot de gemeenschap met Christus nodigt en in haar houdt. Bij Calvijn vindt men hier een zeer sterke onderstreping van de leer der ambten. Op dit punt staat Calvijn nog dicht bij de rooms-katholieken: hij neemt de ambten zéér serieus! Van een democratische kerkregering moet men zich bepaald vrijmaken, wanneer men op dit punt zicht op Calvijn wil krijgen.

Daarna schrijft Calvijn over de oude kerk, die hij tegenover de nieuw kerk (dat was Rome!) stelt. Hier kunnen de rooms-katholieken de ogen weer opengaan! En ze zéggen het nu ook niet meer zo als ze het in de zestiende eeuw deden.

In de hoofdstukken 10-13 gaat het over het Calvijnse kerkrecht. Calvijn is dan ook niet voor niets jurist geweest! Hij geeft hier zowaar een leer der discipline!

In de hoofdstukken 14-19 bespreekt Calvijn de sacramenten, doop en avondmaal. Hoofdstuk 16 keert zich geweldig tegen de wederdopers. Ja, en dan ik, dat begrijpt U wel (dit onder daverend gelach van de studenten, die natuurlijk weten dat Barth bezwaar heeft tegen de kinderkoop) met tranen in de ogen zijn hoofdstuk over de kinderdoop gelezen.

Daarna volgen zijn hoofdstukken over het Heilig Avondmaal (17 en 18), terwijl het laatste hoofdstuk (20) handelt over de Staat.”

Barth trekt hierna zijn conclusie over de gehele Institutie als boek: „Het wemelt in de Institutio werkelijk van interessante themata. Ik kan daarom het lezen van de Institutio u slechts dringend aanbevelen, en dat advies u op het hart binden! Maar, de theologen moeten Calvijn niet in het Duits lezen, doch in het Latijn! En, als het Latijn te moeilijk is, ja, dan maar in het Frans. Want de vertaling in het Duits van Otto Weber is en blijft, zoals iedere vertaling, toch maar een ezelsbrug.

Tot zover over Calvijn in ’t algemeen, want nu gaan we over tot het lezen van het hoofdstuk dat we op dit Seminar zullen behandelen: hoofdstuk 1 van het derde boek der Institutio, dat handelt over de Heilige Geest. We moeten nu de tekst gaan lezen, gewoon lezen, want we moeten ook bij de studie ordelijk zijn, want God is in alles een God van orde!”

Daarna geeft Barth de verdere gang van zaken aan voor dit nieuwe Werk-Seminar: „Eerst gaan we steeds een stuk tekst lezen; daarna gaan we, de volgende keer, het gelezene analyseren; de daarop volgende week stellen we vragen – zo mogelijk in gesprek met enkele bevoegde specialisten – want onze wijsheid is niet groter of kleiner van die van Calvijn, maar door onze nieuwe ervaringen en de tijd waarin wij leven, eenvoudig anders! Wij moeten Calvijn dus confronteren aan onze ervaringen en onze vragen, en daaruit ook onze conclusies trekken en deze straks samenvatten in punten. U ziet, we hebben handen vol werk, want we kunnen voor de zomervakanties helaas maar tien colleges aan dit alles wijden!”

Heilige Geest

Ter inleiding van het vandaag te lezen gedeelte stelt Barth nog een vraag aan de studenten: „Het voorlaatste hoofdstuk betitelde Calvijn met de woorden: dat terecht gezegd wordt, dat Christus voor ons de genade Gods en de zaligheid verdiend heeft. Wanneer we nu naar de titel van het gehele derde boek zien, en naar de titel van het eerste hoofdstuk daarvan, dat wij nu gaan lezen, wat is conform de titel van dit hoofdstuk nu het thema? Wat is de vraag, wat het probleem, waarvan Calvijn hier uitgaat? Want er hangt hier een vraag in de lucht, met een fundamenteel antwoord”.

Wanneer de studenten blijven zwijgen, vult Barth zijn vraag aan met de woorden: „ In het voorafgaande, afsluitende 17e hoofdstuk van het tweede boek beschrijft Calvijn dat Christus voor ons het heil en de genade verworven heeft; maar wat is hier, in dit nieuwe eerste hoofdstuk aan de orde? Wel wie weet het?”

Barth ziet rond, om een antwoord………

Dr. Veenhof antwoordt voorzichtig (want bij een verkeerd antwoord kan de Bazelse leeuw gevaarlijk rondblikken): „Er is een brug tussen God en ons”.

Barth: „Goed zo, er is inderdaad een brug, en daarover handelde eigenlijk reeds de gehele tweede helft van het tweede boek. Maar nu gaat Calvijn aangeven wat ons ten goede komt: de geheimvolle werking, want dat is een groot geheimenis (arcamum): nu komt de Heilige Geest in het middelpunt. De Heilige Geest immers volbrengt (opereert) dat wat Christus bewerkt, en ons ten goede doet komen. Bij Calvijn gaat het van nu af aan naar omhoog, en dat gebeurt door de Geest. De Geest immers is een bijzondere zijnswijze (persoon) van God. De Heilige Geest doet inderdaad iets.

Dat is de vraag en het antwoord.

Hierna geeft Barth aan één van de studenten de beurt om het begin van dit eerste hoofdstuk te lezen; maar deze student heeft geen Latijnse tekst bij zich, noch iemand die bij hem in de buurt zit. Hoewel Barth zojuist heeft opgemerkt, dat men Calvijn als theoloog uitsluitend in het Latijn moet lezen, vervolgt hij met een goedmoedig: „Also, lesen Sie dann aus den lieben Weber.”

De student leest het eerste deel van het eerste hoofdstuk: „Nu moeten we zien, hoe tot ons komen de goederen, die de Vader zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, niet tot zijn persoonlijk gebruik, maar opdat Hij de armen en behoeftigen zou rijk maken.”

Barth gaat deze zin bespreken:

„Juist, er wordt dus een weg beschreven, en daarin komt opnieuw het gehele thema van al het behandelde ter sprake. Het gaat ergens van.. naar.. Wie weet het? Wel, van Christus, naar ons toe; wil men, van de objectiviteit naar de subjectiviteit – op zich zelf natuurlijk lege woorden! Wie kan het nog trivialer zeggen…??”

Barth vult zelf aan: „Wat we gelezen hebben, zou men kunnen zeggen, was „slechts theorie”, en lang hebben wij gewacht, maar nu gaat Calvijn over tot de praktijk; nu komen we als het ware van de leer naar het leven… heerlijk!! Nu komt Calvijn van het doen Gods tot het doen der mensen, en dat laatste is opnieuw een werk Gods! Dat doen Gods nu is het proprium des Geestes! Christus is de Zaakwaarnemer Gods, en Hem worden de woorden toegevoegd opdat Hij de armen en behoeftigen zou rijk maken. Ja, rijk maken!! Want het gaat er maar niet om dat Christus buiten ons is, maar Hij ons rijk maakt, door in ons te werken. Want men kan gedoopt zijn, en toch niet met de Heilige Geest gerekend hebben. Opdat dat echter wel het geval zal zijn, deelt Christus ons mee, communiceert Hij met ons. Calvijn springt hier wel midden in de kern: Christus wordt de onze en gaat in ons wonen…..

Dát is communicatie! En dat begrip communicatie is enorm geladen, rijk gevuld. Christus wordt ons maar niet méégedeeld, maar Hij is de onze geworden: hij woont in ons! Kortom: Christus voor ons, moet worden: Christus in ons! Daardoor zijn wij op aarde ook niet van de hemel gescheiden, zijn Christus en de Christen ook niet meer gescheiden in dit leven. En bij dit alles gaat het helemaal niet om wat wij doen, maar om wat de Heilige Geest doet, opereert! Zo springt Calvijn in dit hoofdstuk direct midden in de stof, om aan te geven wat hij vooral als het werk van de Heilige Geest met klem wil naar voren brengen.

Niet allen……..

Tot slot wordt de zin gelezen; „En ofschoon het waar is, dat wij dit door het geloof verkrijgen, leert toch, daar wij zien; dat niet allen zonder onderscheid de gemeenschap met Christus, die door het evangelie aangeboden wordt, omhelzen, de rede ons hoger te stijgen en onderzoek te doen naar de verborgen werking des Geestes, door welke het geschiedt, dat wij Christus en al Zijn goederen genieten.”

Nu gaat Barth, achter in zijn stoel zittend, turend in de verte, over één punt van het gelezene, als het ware mediteren: „Bij Luther was het geloof de grote zaak. Calvijn erkent dat natuurlijk; maar toch, er is nog een ander probleem, dat ons aller probleem is, en dat voor Calvijn centraal stond. Namelijk dat niet allen geloven! Hier ziet Calvijn plots op de mensen, en ontdekt tot zijn ontsteltenis dat zij, ondanks Gods openbaring, niet allen geloven. Kijk eens, wanneer ik Calvijn uit zijn leven en karakter goed versta, ook uit zijn brieven, dan was dat voor hem het borende levensraadsel: dat niet allen geloven….

Calvijn had een fijn gevoel voor de kwaliteit der mensen. Hij zelf was een enorm critische geest, en had een bijna nerveus gevoel voor de domheid, de hoogmoed en luiheid der mensen, tot in zijn vingertoppen. Ja Calvijn was een nerveus mens, reeds jong, en daardoor voelde hij zo fijn aan. Calvijn had grote dingen voor ogen, als hij op God zag, maar steeds was daar dat raadsel, als hij naar de mensen zag: non omnes, niet allen… Calvijn is Christen geworden, en nu wil hij een antwoord geven op die vraag: Waarom niet allen?

Dat is voor Calvijn het arcanum, een groot geheim, en zo ontstond zijn predestinatieleer…”

Hier breekt Barth tegen 12 uur zijn college af, tot de volgende week. Hij vraagt om de lijst met namen, die de studenten tijdens het college hebben ingevuld. Hij snuffelt de lijst in, en merkt quasi vertoornd op, dat de studenten hun naam weer eens volkomen onleesbaar hebben ingevuld: „Wat moet ik daar nu toch mee? Hoe kan ik met zo’n lijst nu straks vragen stellen? Wat lees ik daar nu? Kijk eens….

Pla…. Pla… wie kan dat lezen?”

Eén der studenten staat beleefd op, en zegt: „Dat ben ik Herr Professor, ik heet Platt.”

Als een volmaakt ontgroener van studenten repliceert Barth onder daverend gelach: „Kijk eens, als je nu al Platt heet, behoor je toch op zijn minst duidelijk te schrijven!”

Met deze menselijke les eindigde het college. Barth staat nog enkele Nederlanders te woord, en langzaam stroomt de zaal leeg.

Samen met een gereformeerde en een rooms-katholieke theoloog verliet ook ik de zaal. Onderwijl gaf de gereformeerde theoloog als kort commentaar, dat ik volkomen kon beamen: „Kijk, dat is nu een voorbeeld van werkelijk gereformeerd dogmatiek geven!”

Zou iémand over dit boeiend, diepzinnig en vroom college anders kunnen oordelen?

Dit  was werkelijk Kirchliche Dogmatik… 

drs G. Puchinger (college gehouden 29 april 1967)

De Rotterdammer, 3 juni 1967