De protestantse kerk

logoIdW

 

DE PROTESTANTSE KERK

Uitgevers schijnen niet happig meer te zijn op bundels. Ze verkopen slecht. Misschien is dat omdat bundels het relativisme belichamen waar we eigenlijk allemaal wel gevoelig voor zijn, maar waar we niet mee geconfronteerd willen worden. We willen een krachtige visie, onderbouwd met een persoonlijk verhaal, en de kans om zoiets te vinden in een bundel is niet groot. Een lichte last. Protestantse theologen over de kerk heeft deze hobbel kennelijk genomen. Misschien is dat in de eerste plaats omdat dit boek het mogelijke pluspunt van de bundel bevat, namelijk het resultaat te zijn van een gezamenlijk project, waarin de ontwerpteksten kritisch met elkaar worden besproken, en verschillende visies elkaar kunnen aanvullen en opbouwen. De dialoog die een auteur die in zijn of haar eentje een boek schrijft in het gunstigste geval zelf creëert door commentaar van meelezers te vragen, is hier de basis waaruit het boek ontstaat. Bovendien moeten de auteurs zich aan een opgegeven thema houden, waardoor stokpaardjes hopelijk minder vanzelfsprekend worden bereden. Een lichte last is het eerste product van samenwerking van de onderzoeksgroep ‘Beliefs’, ontstaan – samen met ‘Sources’ and ‘Practices’ – bij de oprichting van de Protestantse Theologische Universiteit. ‘Beliefs’ is het verband van de systematisch theologen dat onderzoekers uit dogmatiek, symboliek, filosofie, ethiek, interculturele theologie/missiologie/oecumenica, vrouwenstudies en kerkrecht verenigt. Voor alle drie de onderzoeksgroepen geldt dat er een nieuwe cultuur van samenwerking moet worden opgebouwd, en de uitwisseling waarvan deze bundel het resultaat is, moet daar zeker aan bijgedragen hebben. Die uitwisseling heeft ook geleid tot goed leesbare, compacte artikelen over een waaier aan thema’s, opgeroepen door de open vraag: ‘wat zou je over de kerk graag willen zeggen?’(13) Dat ‘graag’ vertaalt zich in de toon van de bijdragen: men denkt ‘van harte’ na over de kerk. Daarmee toont deze bundel dat PThU theologen zich in hun onderzoek (vrijwel) allemaal iets gelegen laten liggen aan de kerk en daar ook publiekelijk op willen reflecteren, iets wat zeker niet voor zich spreekt in deze tijd. De kerk kan blij zijn met deze openlijke betrokkenheid.

De titel en de uitleg daarvan in de ‘Inleiding’ suggereert wel dat er bij alle diversiteit – waarin de driedeling in ‘Grenzen’, ‘Opbouw’ en ‘Individu en Gemeenschap’ maar tot op zekere hoogte ordening aanbrengt – een gemeenschappelijke inzet is. In de eerste plaats wordt de ‘lichte last’ uitgelegd als samenvatting van de verschillende visies op de kerk uit deze bundel. De kerk is zelf een lichte last. Je moet niet te zwaar aan de kerk tillen, omdat ze door ‘het geheimenis’ is opgeroepen maar niet zelf het geheim is. Ze is deel van de wereld die nog verlost moet worden, en daarom net zo problematisch als die wereld. Daarmee zou ook een typisch protestantse invalshoek zijn aangeduid, in onderscheid van een meer zwaartillende katholieke (13).

Deze visie op de kerk als lichte last zou een twintigste artikel in deze bundel waard zijn geweest, omdat ze – ondanks de claim van ‘typisch protestants’ – een niet volledig vanzelfsprekende stellingname inhoudt, die zich bovendien niet zo gemakkelijk laat terugherkennen in alle afzonderlijke bijdragen. Die kenmerken zich wel door een ‘licht’, of los verband met het thema ‘kerk’, maar voor het overgrote deel niet door een lichte visie op de kerk. De meesten willen juist iets met de kerk. De kerk moet haar karakter serieus nemen van grensoverschrijdend zijn, van bijbels, missionair, open, receptief, gemeenschap zijn enz. De kerk zou de biechtpraktijk moeten herontdekken, de Christuspresentie in het avondmaal, het gebed om genezing, maar zou ook de doop weer inhoud moeten geven. De reflectie op zulke thema’s veronderstelt alleen wel dat er een kerk bestaat. En dat dat juist een probleem is in onze tijd, is in deze bundel te weinig weerspiegeld. De lichtheid zelf lijkt juist het probleem van de kerk in onze tijd: heel veel mensen snappen niet meer waarom ze hun heil nou juist in de kerk zouden moeten zoeken, en hun vertrek uit die kerk lijkt hun leven geen spat anders te maken. Hoe ‘vederlicht’ kan de kerk worden zonder te vervluchtigen? Voor een bundel over de kerk is er bijzonder weinig somberheid in deze bundel te vinden en daarmee straalt hij zeker iets ‘lichts’ of lichtvoetigs uit, maar kan dat niet alleen bij gratie van een kerk die toch een meer dan licht gewicht heeft? En wordt aan dat gewicht voldoende bijgedragen met deze bundel? Ik heb een vriendin die me toevertrouwde dat zij door de theologische studie bij de kerk is gebleven. Ook uit deze bundel krijg ik de indruk dat theologen en theologisch geïnteresseerden nog genoeg te doordenken, te bediscussiëren en te kritiseren hebben om bij geloof en kerk zinvol betrokken te blijven. Maar vinden gelovigen die hun gemeente zien vervluchtigen genoeg visie op kerkzijn in een bundel die ervan uitgaat de kerk nog genoeg gewicht heeft?

De tweede uitleg die aan de titel wordt gegeven, heeft betrekking op een heel ander probleem: dat van de spanning tussen gevoel/beleving enerzijds en verstand/reflectie anderzijds. Als het om geloven gaat, past de eerste pool het beste in dit tijdsgewricht. Theologen, en systematisch theologen in het bijzonder, kunnen dus niet zomaar op begrip voor hun vak rekenen bij de gelovige ‘leken’, vooral niet wanneer ze dat doen in een ‘hermeneutisch (vertolkend) heen en weer tussen de historische context van de bronnen en de eigentijdse contexten’(12). Waarom dat heen en weer? Waarom niet gewoon gelovig, dicht bij de bronnen leven? Dat willen theologen ook wel, maar zij zijn zich er misschien meer van bewust dat het nog niet zo eenvoudig is te zeggen wat dat dan voor leven is. Reflectie, op gepaste afstand van het geheimenis van het geloof is daarom ook nodig. Anderzijds is het waar dat die reflectie er alleen kan zijn, en alleen zinvol kan zijn als ze haar oorsprong vindt in dat geheimenis. Theologische reflectie moet, volgens de inleiders, dus zelf ook ‘licht’ blijven omdat zij de zaak niet trekt, ‘maar juist getrokken wordt’ (13).

Deze karakterisering van de bundel deed mij op zoek gaan naar het theologische kernmoment in de verschillende bijdragen, het moment van ‘getrokken worden’. In sommige bijdragen ontbreekt dat vrijwel, omdat de auteur zich op – wellicht veilige – afstand houdt en kiest voor een meer beschrijvend betoog. Waar de toon wel ‘geloviger’ wordt, valt het gemak op waarmee die kernmomenten veelal worden geformuleerd. De christelijke traditie wordt in één woord naar voren gebracht: relationaliteit, gemeenschap, grensoverschrijding, openheid, ontvangend worden, maar ook eschatologie, en pneumatologie, of triniteit. Niemand wil daarmee de traditie tot één begrip reduceren, maar wat ik miste was een iets langer stilstaan bij de onvanzelfsprekendheid van juist dat theologische kernmoment. Ik had iets meer terughoudendheid verwacht in het gebruik van de genoemde begrippen, of wat bezinning op de vraag of we met die begrippen wel echt iets van het transcendente geloof verwoorden, en niet onze eigen immanente samenvatting ervan. De ervaring van ‘opgelicht’ te worden door het nieuwe, onverwachte en tegensprekende karakter van geloof, kortom: de ontdekking, had krachtiger aanwezig kunnen zijn, zodat de ideeën uit de bundel aanstekelijker zouden kunnen werken. Dat zou ook het pleidooi voor (systematische) reflectie in een belevingscultuur ten goede zijn gekomen.

Wie op zoek is naar de visie van protestantse theologen op de kerk moet niet bij Een lichte last te rade gaan. Maar goed verkopende boeken met de pretentie van zo’n visie verschijnen er misschien ook al genoeg. De bijdrage van deze bundel bestaat uit een lichtvoetig getoonzette, open verkenning van allerlei aan de kerk rakende fenomenen en theologische vragen. Daarmee geeft dit boek een onverwachte, originele bijdrage aan het beladen gesprek over de kerk. Daar moet toch ook een markt voor zijn?

Petruschka Schaafsma

Gerrit de Kruijf en Wietske de Jong (red.), Een lichte last. Protestantse theologen over de kerk, Zoetermeer: Boekencentrum 2010