De bidsprinkhaan en zijn happy end

logo-idW-oud

 

DE BIDSPRINKHAAN EN ZIJN HAPPY END

Soms heb ik het gevoel: ‘Had ik dit boek maar niet gelezen.’ En dan niet omdat het geen mooi boek is, maar omdat het iets met je doet. Een boek kan je achterlaten met een gevoel van leegte. Alle idealen zijn vakkundig de wereld uitgeholpen. Zo ook na lezing van André Brinks boek De bidsprinkhaan.

Het verhaal beschrijft het leven van Kupido Kakkerlak. Deze Kakkerlak heeft ook echt bestaan, maar het verhaal is fictief. Kupido Kakkerlak wordt grootgebracht op de boerderij van een Nederlandse kolonist, eind 18de eeuw. Op een dag verschijnt op de boerderij een rondreizende koopman annex evangelist annex Don Juan, Servaas Ziervogel: hij verkoopt, doopt en bezwangert. De onrust wordt Kakkerlak te machtig en met de koopman trekt hij de wijde wereld in. Enkele trekken die Ziervogel heeft, bezit Kakkerlak ook. Overal waar hij komt, staat hij te boek als groot drinker, praatjesmaker, vrouwenjager en vechtjas. Door zijn gesprekken met een zendeling komt hij echter tot bekering en besluit de rest van zijn leven aan de verspreiding van Gods Woord te wijden. Kakkerlak wordt zelfs zendeling en krijgt een eigen gemeente toegewezen.

André Brink (1935) vertelt dit verhaal met de nodige humor. Een biografisch gegeven werkt door in het boek. De schrijver debuteerde in de jaren ’50 en in de jaren ’60 had hij een losse levenswijze die we in het boek verbeeld zien in de verschillende personages. Brink reisde veel naar Parijs en kwam in het verweer tegen de Apartheid. Een van zijn bekendste boeken is Een droog wit seizoen, dat ook verfilmd is. In de jaren ’80 legt hij zich toe op historische romans. Hij komt weer in de picture met dit boek, dat in 2004 verscheen. André Brink is een zeer gewaardeerd schrijver.

Wat maakt dit boek tot een goed boek? Enerzijds, het talent van de schrijver en vooral zijn grappige vertelwijze. De sacramenten leiden altijd tot komische situaties. Een keer verdrinkt Ziervogel bijna, omdat hij mensen wil dopen maar niet doorheeft hoe diep het water is. Ook voor Kakkerlak is de doop een onderdompeling in de dood: hij is wild enthousiast als hij gedoopt wordt waardoor hij een snoekduik neemt in een te wilde rivier. Meer nog dan de humor is de thematiek erg aantrekkelijk. Het gaat om de verhouding cultuur – evangelie. Ik weet niet of het Brinks intentie was hierover iets te schrijven, maar hij laat – als een goed schrijver – de problemen duidelijk zien.

Kakkerlak ondervindt na zijn bekering veel weerstand. Hij mag nog wel zendeling worden, maar wordt gestuurd naar een plaats waar je alleen maar kunt sterven. Hij wordt door iedereen verlaten en blijft alleen op zijn post achter om het evangelie dan maar aan de stenen te verkondigen. Hulpvragen aan het zendingsgenootschap leveren altijd nul op het rekest op. Toch komt er, een keer, iemand van het zendingsgenootschap kijken.

De scène wordt prachtig verteld. Voorganger Moffat komt bij Kakkerlak op bezoek. Hij wordt getekend als: ‘Hij heeft zijn duimen in zijn vestzak gestoken en zijn zilveren horlogeketting spant over zijn buik, die behoorlijk bol is voor zo’n jonge man.’ (269) Een dergelijke beschrijving bergt al in zich dat het niet goed gaat komen. Bij het zien van Kakkerlak merkt hij op: ‘Ik weet waarachtig niet wat er van de Kerk van Christus geworden is in dit vervloekte land. Het lijkt wel alsof alles weer terugzakt in heidens gedoe, barbaarsheid, achterlijkheid, verdorvenheid, verloedering, slechtheid. […] Kupido, ik zal ervoor zorgen dat er weer plaats wordt gemaakt voor God.’ (271) Het zijn ook eigenlijk zijn afscheidswoorden van Kakkerlak, hem achterlatend in een doods oord.

Vervolgens is het verhaal niet meer leuk of grappig. Kakkerlak had de gewoonte om brieven aan God te schrijven. Hij schrijft er nog eentje, om afscheid van God te nemen. Hij vertelt God dat hij eerst gewandeld heeft naar het vlees, vervolgens naar het Woord en nu ‘moet ik voorbij het Woord komen.’ (276) Om de daad bij het woord te voegen verlaat Kakkerlak zijn plaats. Een vreemdeling pikt hem op en Kakkerlak trekt met hem verder. Als ze bij verspreid liggende stenen komen die eens een steenhoop voor een godheid vormden, gaat Kakkerlak de steenhoop opbouwen, waar hij voorheen deze afbrak. Hij gaat zijn weg, zonder God.

Deze afloop beklemde mij. Kakkerlak was in de kring van het geloof, maar wordt er uitgewerkt. Voor hem was er geen plaats. Snel zijn de lijnen doorgetrokken naar vandaag: worden er bij ons nog mensen uitgedreven?

De vakantie was lang. Ik kon rustig nadenken over dit boek. Was het wel een einde in mineur? Of heeft dit verhaal toch een happy end? Zien we in Kakkerlak geen prachtig voorbeeld van inculturatie van het evangelie, zoals dat zo prachtig heet? Krijgt het evangelie hier niet zijn hoognodige kleur en temperament van de gelovige? Of zoals Kakkerlak voorganger Moffat antwoordt: ‘U hoeft geen plaats voor Hem te maken. Hij was hier al lang voordat u kwam.’ (271)

De bidsprinkhaan laat het eeuwige dilemma zien tussen christendom en heidendom, tussen geloof en religie. Het lijkt erop dat we in het ondermaanse altijd met een mengsel te maken hebben. Of we gaan op voorganger Moffat lijken: onze duimen in onze vestzakken gestoken, zilveren horlogekettingen spannen over onze buik, die behoorlijk bol zijn voor zulke jonge mannen….

Michiel Pronk

N.a.v. André Brink De bidsprinkhaan, Meulenhof 20072