Een proefschrift gewijd aan C.W. Mönnich

logo-idW-oud

 

EEN PROEFSCHRIFT GEWIJD AAN C.W. MÖNNICH

(Eward Postma: Dilettant, pelgrim, nar, Delft 2008.)

Een studie over Mönnich als theoloog en als schrijver is zeer welkom, zeker in dit geval. Het is het proefschrift, waarmee Eward Postma (36), docent liturgie, op 30 juni j.l. de doktersgraad verwierf.

Het is nu 14 jaar geleden dat Mönnich overleed. Hij was van 1946 tot 1982 hoogleraar dogmengeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. In het boek dat we voor ons hebben wordt zijn leven en werk uitvoerig belicht. De schrijver legt er veel eer mee in, hij schreef een waardevolle studie.

Na lezing van zijn boek kom ik tot een viertal overwegingen.

1. Mönnich is historicus geworden en als we op zoek gaan naar zijn leermeesters, dan moet eerst Jacob Presser genoemd, die ook al zijn leraar op het gymnasium was.

Verder Menno ter Braak, die in het voetspoor van Nietzsche pleitte voor eerlijkheid en dapperheid in het denken. Achter Ter Braak doemt op de voorname gestalte van diens oom J.Huizinga. Die laatste kunnen we een klassiek en ook conservatief auteur noemen.

Het bijzondere nu van Presser is, dat hij in zijn leven eerst de cultuur en in het bijzondere de Duitse cultuur tot zich neemt en indrinkt om later die Duitse wereld als demonisch en vijandig te ervaren. In de lijn van de dichter Heine beleeft hij dan de ambivalentie van al wat Duits is en zo wordt genegenheid en liefde steeds verbonden met huiver en teleurstelling.

Dit betekent, dat Ter Braak vooral analyseren en doorprikken wilde, terwijl Presser steeds tegelijk beminde en vreesde. Voor Mönnich was deze teleurgestelde liefde van zijn leermeester een motief, dat nooit meer uit zijn werk verdween. We mogen aannemen dat hij afstamde van een Duitse familie in de omgeving van München en dat maakt de ambivalentie bij hem alleen maar groter.

2. Het boek ‘De jongste zoon’ dateert van 1959 en is na ‘Pelgrimage’ opnieuw een verkenningstocht in de cultuur en het eigentijds leefklimaat. Mönnich kan goed schrijven en heeft voor dat talent ook erkenning gevonden. Zeer opvallend is de schets van een theologen-bijeenkomst die aldus begint: De conferentie was een gaaf voorbeeld van haar soort. – Wij bemerken dan dat de armoede van de verbale ontmoeting goed gemaakt wordt door een sonate van Schubert, voor viool en piano.

Daar ontmoeten we wat echt is en onbetwijfelbaar. Daar ligt de glorie van de mens, die niet alleen maar denker is, maar ook vertolker van gevoelens en brenger van vreugde.

Dit is de plaats om in te gaan op het gedicht van Heine, dat als titel heeft ‘Fragen’. Een gedicht, dat goed weergeeft wat Mönnich dacht van de intellectuele arbeid om te doordenken, hoe wij in het leven staan.

Na een opsomming van vragen sluit Heine af met ‘und ein Narr wartet auf Antwort.’ Hier verschil ik van mening met dr Postma, omdat ik denk dat de mens bij Heine een nar is, als hij te veel vragen stelt, die zijn maat te buiten gaan.

Dus niet een nar tout court, maar een nar als de mens te veel wil. Het is ook een bijzondere eigenschap van Mönnich, dat het thema van de menselijke begrensdheid zo naar voren komt.

Samengevat: de mens is op zijn tijd een nar, mag zeggen wat hij wil. Maar de koning hoeft het er niet mee eens te zijn.

3. In de jaren zeventig kwam Mönnich met twee boekjes, te weten ‘Fragmenten’ (1972) en ‘De koning te rijk’ (1975).

Ik heb ze samen laten inbinden en daar heb ik nooit spijt van gehad. Het eerste is een verkenning in bijbels idioom en het tweede een overzicht van de kerkgeschiedenis vanuit de tegenstelling arm en rijk. Ook hier hebben we weer te maken met een auteur, die boeit omdat het werk even scherpzinnig als emotioneel betrokken is. De grote verdienste is, dat een willekeurige lezer zich er niet zo maar van af kan maken. Daar is deze lectuur te oprecht en te spannend voor.

Als een theologisch auteur zijn literaire talenten kan gebruiken, dan is dat winst. Het leven op aarde is rijk aan ontmoetingen en het tegendeel daarvan: spraakverwarring en onbegrip. Het is goed voor het kerkelijk klimaat als gesproken wordt met de zorg om goed en schoon te spreken in plaats van dat het oogmerk is om door de eigen incrowd te worden verstaan.

Als veel instellingen en waarden in beweging zijn, als het geestelijk weerbericht niet stabiel is, dan doet de theologische auteur er goed aan, zich ook literair te bekwamen. Dit gedaan te hebben is Mönnichs grote verdienste.

4. Nog iets over twee woorden. Eerst het woord pelgrim. Zeker de laatste twintig jaar is de betekenis van de pelgrimstocht en van de pelgrim enorm toe genomen. Het betekent op weg gaan, weg van het vertrouwde, om tot een duidelijker inzicht te komen wie men zelf is. Maar ook: wat dat landschap is, waar ik nu doorheen loop. Om de hele geschiedenis der mensen een pelgrimstocht te noemen, dat gaat wel ver. Maar afstand nemen, wandelen in den vreemde, dat speelt onuitputtelijk een rol.

Delicater is nog het woord dilettant. Iemand die iets doet of bespeelt uit liefde. Negatief beduidt dat: hij doet het aardig maar niet zonder fouten. Het is zijn vak ook niet. Positief: niet om den brode, maar uit genegenheid doet hij dat.

Voor de theologie betekent dit voor beide begrippen het volgende. Pelgrimeren zal steeds opnieuw aan de orde komen, zeker naarmate het bestaande bolwerk tekenen van verval vertoont. Je moet eerst zelf weer lijfelijk op weg gaan, voordat je aan een nieuwe behuizing kunt denken.

Dilettant heeft ook iets voorbijgaands. Het is niet gekoppeld aan broodwinning. Het kan ook heel enthousiast zijn, juist omdat het niet professioneel is.

Het boek van Eward Postma helpt ons wezenlijk verder. Het is een uitstekende gids in het landschap, waar C.W.Mönnich pelgrimeerde, liefhad als een dilettant en de geestkracht bezat zichzelf te kunnen zien als nar.

B. Prakke