Muziek en oorlog (3)

logo-idW-oud

 

Muziek en oorlog (3)

Wat doen mensen elkaar aan, wanneer de gevechtskracht van hun legers moet beslissen over de toekomst? Het is niet alleen narigheid, zo laat ons Heinrich Heine weten in zijn ballade over de twee grenadiers, die terugkeerden uit Rusland. Zij hebben met overtuiging voor hun keizer gevochten en dat was een doelstelling die nog hoger ging dan huiselijk geluk. De een zegt tegen de ander: als ik het niet overleef, neem mijn gestorven lichaam mee naar Frankrijk en laat ik daar begraven worden. Als een schildwacht lig ik in mijn graf totdat de dag komt dat ik eruit opsta om opnieuw mijn keizer te beschermen. – Robert Schumann zette dit gedicht heel geslaagd op muziek en zo is het bekend tot op de huidige dag.

Die soldaten bij Heine die wisten nog waar ze het voor deden. Dapper, vastberaden en trouw, daar heeft Heine niet om gelachen. Hij lachte om veel dingen, maar juist niet om de grenadiers van Napoleon.

In de beleving van de componist Gustav Mahler (1860-1911) ligt dat anders. Hij zag als jongetje het verslagen Oostenrijkse leger in 1866 voorbij trekken en vlak bij zijn ouderlijk huis stond een kazerne, waar menigmaal trompetmuziek klonk. Maar de soldaat bij Mahler is de weg kwijt, hij kijkt in het niets en ontwaart de dood die op hem afkomt. Mahler heeft het lijden in de soldaat gezien, de verlorenheid en de oorlog als een ramp en niets dan dat. Mahler was een religieuze natuur en was steeds maar bezig met het menselijke lot, de teloorgang en de ondergang van mooie dromen. Zijn muziek heeft veel wanhopige en tragische kanten. Maar des te opmerkelijker is, dat hij zo lang gevochten heeft met de doodsengel, totdat deze werd gedwongen hem te zegenen en dan klinkt de muziek van achter de doodsgrens. Het wordt mystiek en daarin buitengewoon aangrijpend. De verloren zoon, die elke mens is die zichzelf kan zien, wordt getroost en bemoedigd van gene zijde.

“Het was niet voor niets” is Mahlers boodschap, je strijd en je leed zijn van jou, je zult de banier tot in Gods handen dragen. En je zult God ontmoeten die de verdwaalden thuisbrengt, ja die uit de dood ons opwekt en het leven schenkt, licht uit het duister. Overwinning ondanks en door alle lijden heen.

Zowel qua ritme als qua harmonie en klankkleur spint Mahler het nihilisme en de verlorenheid van zijn tijdgenoten uit. Verpletterende klanken, gebroken en onderbroken bouwsels, gefluister en stilte na een doffe trommelslag. – Het lijkt voorbij, voorgoed voorbij en ook voor niets geweest.

Zo was Mahler aanwezig bij de uitvaart van een beroemde Duitse dirigent, Hans von Bülow, en was ten prooi aan groot verdriet en de schrijnende vraag: waar doen we het allemaal voor? Wat brengen we ooit tot stand in al onze mislukkingen?

En toen werd hij overweldigd door het kerklied over de Opstanding en hij voelde ineens dat de echte opstanding pas komt na de dood, de verwarring en de leegte. Hiervan legt de tweede symfonie getuigenis af, de zogenaamde Auferstehungs-symphonie. Mahler wist niets van theologie en Karl Barth moest niet veel van Mahler hebben en toch treffen die twee elkaar feilloos, omdat de bespreking van de Opstanding bij Barth geschiedt onder het kopje “Das Urteil des Vaters”. Dat geeft weer wat Mahler wilde: schreeuw het maar uit, God hoort je en Hij geeft het leven, midden in de dood. Ik hoorde van mensen in Nijmegen en Rotterdam die na de oorlog dachten: welke muziek past bij ons peilloos verdriet en dat we, met Gods hulp toch willen dat onze verwoeste stad verrijst, dat de dood wordt overwonnen? Maar sta God ons bij, dat het echt is wat wij horen!

En toen is de Auferstehung van Mahler gespeeld en de mensen lieten hun tranen de vrije loop. Opstaan uit de wanhoop, uit de chaos, uit het graf, dat kan alleen God ons geven. Als alle leuzen vervlogen zijn en vele mensen bedrogen en de dood ingejaagd, dan smeekt onze ziel: laat het nieuwe begin van gene zijde komen, laat het meer zijn dan het rad van avontuur. Deze laatste gedachte acht ik heel specifiek christelijk. Niet ewige Wiederkehr maar de terugkeer van de Eeuwige in ons midden. Dat is iets anders. In 1995 is Mahler opnieuw gespeeld in Rotterdam onder Bernard Haitink en toen bleek dat deze muziek zich leent als monument van herinnering en als fundament van waarom en hoe we na de verschrikking onze courage en onze motivatie oprecht hebben teruggevonden. De opstanding is het licht dat aantoont dat onze wanhoop optrekt als mist in de morgen.

Een kostbaar kleinood tot slot: Mahler klonk ook in Israel, ter plaatse van Massada, beneden bij de rots speelde het Israel Philharmonic Orchestra o.l.v. Leonard Bernstein. Een jodenjongen uit Amerika, net zo onkerkelijk als zijn lievelingscomponist en even oorspronkelijk religieus. Als ik van iemand heb geleerd dat je ook over muziek moet praten en dan dus altijd in de richting van de muziek, dan is het van hem. Bernstein is mijn rebbe, op hem ben ik trots dat hij zo onvermoeibaar jeugdconcerten gaf om de muziek uit te leggen aan de komende generatie.

Bernstein had ook iets van Napoleon. Bij zijn uitvaart in 1990 stond de tweede klarinettist van het orkest op de hoek van de straat waar hij woonde, te wachten tot de auto voorbij kwam. Te wachten op zijn conductor. Wat zou Heinrich Heine daar een mooi gedicht van gemaakt hebben!

Muziek en oorlog. Het leven is mooi en verschrikkelijk, het raakt dikwijls aan de dood. We moeten nog wachten tot de volkeren getroost zijn en het zwaard niet meer opheffen. Tot die tijd helpt ons alle waarachtige muziek om het geloof te zoeken en te behouden, ook in tijden van grote beproeving.

En voor de goede verstaander: in deze artikelen kwam Mahler dus wel voor en Wagner niet. Vraag maar eens in Israel waarom.

Bernard Prakke