‘En toen die mensen hoorden dat Jezus leefde en door Maria was gezien, toen geloofden ze het niet.’ (Marcus 16: 11)

logo-idW-oud

 

‘En toen die mensen hoorden dat Jezus leefde en door Maria was gezien, toen geloofden ze het niet.’

Marcus 16:11

Het was J.J. Buskes die zo’n veertig jaar geleden opmerkte, dat alle mensen leefden binnen de krijtkring van de dood. Maar, zei Buskes, de dood valt binnen de krijtkring van God. Dat is helder en schoon gezegd en kan uitstekend dienst doen wanneer wij in het aangezicht van de dood, iemand naar zijn laatste rustplaats brengen.

Wanneer wij ons nu afvragen, hoe het evangelie spreekt over de opstanding, dan wordt ons al spoedig duidelijk, dat de opstanding niet zozeer in Gods vermogen ligt (dan zouden wij er niets van begrijpen), maar veeleer in zijn oordeel, zijn iudicium. Het ja van God ten opzichte van deze mens Jezus, wat reeds zo duidelijk klonk bij de doop in de Jordaan, klinkt opnieuw na alle demonie en ontrouw van het kruis, als de mensen alleen bedroefd zijn.
Er was eens een chassidische rebbe, die niet zo goed in de catechese was, maar alle leerlingen herinnerden zich, wanneer in de Schrift sprake was van ‘En God sprak…’ dat de rebbe dan danste en juichte en zei ‘Er staat dus niet ‘hij zweeg’, maar nee, er staat ‘God sprak’.’ Door heel het evangelie ruist de verwachting van de opstanding.

Omdat dit zo is, kunnen wij ons openstellen voor de vraag: Wat merken wij daar nu van, waar komen wij dat tegen? Als je met de auto rijdt van Franeker naar Leeuwarden, dan denk je ‘wat een grauwe bedoening! Het gras is grauw of grijs, er is geen koe te bekennen, het regent en nergens is kleur’. Het verstand zegt, dat de lente komt, maar het gevoel is zo sterk dat de verwachting van die lente verbonden wordt met de verwachting des Heren. Pasen komt.
Er zijn ook mensen die het allemaal zo niet zien. Die Maria was altijd al een gek wijf, hoe kun je haar wartaal serieus nemen? Hoe kunnen wij zelf geraken tot die hoge kinderlijkheid van Maria? Haar oog ziet de Heer en haar gemoed, haar geest ervaart zijn liefdevolle aanraking op de plek waar eerst de demonen huisden.

De kerkvader Augustinus is daarom zo groot, omdat hij zich niet te goed achtte de liefelijkheid des Heren te ontwaren in de geest van zijn moeder of zijn zoon. De retor schreef op wat de ongeletterde had ontvangen. Het stralend intellect was dienstbaar en praalde niet.

En Maria Magdalena verdroeg alle onbegrip van de leerlingen. Het wonder van de opstanding is gerelateerd aan het wonder van de kerk.
En wat mensen elkaar aandoen is iets anders dan wat God met mensen doet.

Bernard Prakke