Vier letzte Lieder

logo-idW-oud

 

Vier letzte Lieder

Richard Strauss (1864-1949) was een Duitse componist. Hij was onvoorstelbaar getalenteerd, maar als persoonlijkheid zwak en in zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid gebrekkig. Voor en in de oorlog deed hij niets om de tyrannie te verdrijven, hij paste zich gewoon aan.

Dat is dus niet zo mooi. In 1947 kwam Strauss nog eens met vier liederen voor sopraan en orkest, waarvan drie op tekst van Hermann Hesse. Een ontmoeting met Hesse had Strauss toen wel gewild, maar Hesse wilde niet.

Ook de dirigent van ons Concertgebouworkest, Willem Mengelberg, kwam terecht in een ellendig isolement na 1945, omdat zijn houding in de oorlog laf en onprincipieel was geweest.

Maar ik kan dat makkelijk opschrijven, ik was een peuter in de oorlog, ik kon niet eens fout wezen. En soms is een fout vergefelijk, al hebben sommigen daar moeite mee. Ik denk aan Martin Niemöller, die in de tweede wereldoorlog wel weer duikbootkapitein wilde worden, omdat 5 jaar gevangenschap wel genoeg was. In Amerika riep men schande toen dat bekend werd, de goede dominee was fout geworden.

Ach, goed en fout bestaat, dat is zeker. Maar goede en foute mensen, dat weet ik niet meer zo zeker. Mensen die ik bewonderde, bleken ook rare trekjes te hebben. Verzetshelden waren gemeen en soldaten van de bezettingsmacht waren humaan. En ik zelf: tegenover dingen die ik goed kan doemen zaken op waar het tegendeel het geval is. Daarom zal voor ons de kunst zijn de foute daad af te keuren, maar de mens in kwestie zo weinig mogelijk. Anders snijden wij uiteindelijk in eigen vlees.

Terug naar Richard Strauss, die vier letzte Lieder uit 1947 zijn van een onuitsprekelijke schoonheid en handelen resp. over voorjaar, september, slapen gaan en avond-overgaand in dood. Dat laatste lied is heel erg Strauss: schilderen met muziek. Twee dwarsfluiten spelen twee leeuweriken in een vredige avond, een eenzaam dal. Deze muziek kent geen boodschap zoals altijd bij Gustav Mahler, tijdgenoot en vriend. Maar het is een schilderij, onvoorstelbaar rijk aan stemmingen, weemoed, schoonheid, dankbaarheid.

Wereldwijd hebben deze liederen aandacht getrokken en grote sopranen hebben zich eraan gewaagd. Gundula Janowitz,Charlotte Margiono,

Kiri te Kanawa en Renée Fleming. Ik denk nu aan de laatste, een opname uit 1995 met de dirigent Christoph Eschenbach

Fleming heeft een prachtige, volle en warme stem. Was het niet Miskotte die ons leerde dat ware kunst een eigen plaats heeft in de schepping? Ware kunst zoekt de nabijheid van God en heeft daar ook specifieke mogelijkheden toe. Op de cd die ik nu hoor staat ook het Wiegenlied opus 41 van Strauss, zo mooi gezongen dat Hilversum 2 en 3 e tutti quanti geheel in de vergetelheid geraken. Vaak is bij Strauss de orkestpartij onrustig en bontgekleurd, maar de vrouwenstem overstijgt dat alles. Of Strauss nu fout is of niet, maar dit lied doorstaat de tand van de tijd.

Er is iets duits, aangetast als het is door de perversie en toch komen we er nooit van af. Het is gewoon te goed. En ik ben het eens met het oordeel van Schulte Nordholt over Amerika: van alles deugt er niet maar het is ook zo wonderschoon. Zo geldt dat voor Duitsland: liep het niet dood in verderf en onmenselijkheid? Maar het was toch cultuur en wat voor een.

Ik heb dat Wiegenlied van Strauss gehoord in het Concertgebouw, j.l. april met de sopraan Anne Schwanewilms. Weer een Duitse, krachtige stem met een buitengewone gloed. Het was zaterdagmiddag, de matinee, de mensen vergaten alles. De zaal van Mengelberg en van Leonard Bernstein en de naam van Mahler op de plek waar de koningin zit.

Niet de persoon van Richard Strauss helpt ons een steek verder. Maar zijn muzikale schilderwerk, van natuur, liefde,berglandschap toont waarin een fout mens goed kan zijn. En wat heb ik zelf anders te verwachten dan enige lof over mijn goede daden, naast mijn tekortkomingen en missers.

In mijn leven ben ik gaandeweg steeds sterker gaan voelen dat er wellicht minstens twee heilige plaatsen zijn. Het huis Gods, waar wij de eredienst beleven en horen naar de stem van de messias. Dat is de eerste plaats.

Maar als tweede zie ik het huis van de kunst: muziek, schilderij, dans. Op een geheel eigen wijze speelt dat huis een rol, als de mens die altijd opnieuw de waarheid en de schoonheid van zijn leven zoeken zal, inspiratie op wil doen.

Ik heb het altijd groots van Miskotte gevonden, dat hij ons leerde om de kunst in deze zin hoog te achten.

Bernard Prakke