Het monotheïstisch dilemma

logoIdW

 

HET MONOTHEÏSTISCH DILEMMA

Het komt niet vaak voor dat een niet-theoloog een theologie schrijft. Als het al gebeurt, hoef je je er als vak theoloog niet zo heel druk over te maken. Dat ligt anders bij het boek dat Paul Cliteur schreef: ‘Het monotheïstisch dilemma’. Aan dat boek gaf hij de ondertitel mee: ‘de theologie van het terrorisme’. Opmerkelijk, een auteur die zichzelf als niet gelovig typeert, die een theologie schrijft. Dat is niet de reden waarom ik aandacht voor dit boek vraag. In zijn boek probeert Cliteur te achterhalen welke rol religie speelt in het terroristische geweld, dat onze samenleving nu al meer dan een decennium bezig houdt. Hij doet dat op een grondige manier en stelt daarbij vragen aan gelovigen, die hout snijden en niet zo eenvoudig te beantwoorden zijn. Zijn boek is daarom een uitdaging aan theologen zich te verantwoorden. In een paar artikelen ga ik die uitdaging aan. In dit artikel geef ik de hoofdlijn van Cliteurs betoog weer. Dat doe ik, opdat nagegaan kan worden, of ik zijn gedachtegang begrepen heb.

Religie is gewelddadig

In zijn boek neemt Cliteur de religieuze terrorist serieus. Hij gelooft hem op zijn woord, dat wil zeggen hij neemt hem serieus als deze voor het gebruik van geweld een religieuze legitimatie aanvoert. Op welke wijze hangt dan zijn optreden met de religie samen? Zijn er aanknopingspunten in de religie zelf te vinden, die het gewelddadige optreden rechtvaardigen? Anders dan de meest gangbare verklaring van het geweld, beantwoordt Cliteur deze vraag bevestigend. De logica, die besloten ligt in het monotheïsme, biedt legitimerende gronden voor het gebruik van geweld. Dat geweld heeft ook vele andere verklaringen. Cliteur zal het onmiddellijk toegeven. Dat is zijn punt niet. Het gaat hem er om de mythe te ontmaskeren dat geloof/religie niets met het geweld te maken heeft; dat religies in de kern vredelievend zijn. Religie is in zijn analyse tot in de kern, dat is god, gewelddadig. Het geweld behoort tot de kern van het geloof.

Monotheïsme

Hoe komt hij tot deze uitspraak? Hij begint met een analyse van het religieuze element van het terrorisme. Hij onderscheidt dan vier kenmerken: morele heteronomie, martelaarschap, duaal burgerschap en anti-modernisme. Bij ieder van de vier kenmerken een korte toelichting. De religieuze terrorist baseert zijn handelen op een autoriteit die hem een opdracht geeft te handelen. Dat handelen kan martelaarschap, ja de dood met zich meebrengen. Daartoe is hij in dienst van zijn opdrachtgever bereid. De terrorist leeft weliswaar in deze wereld, in de natiestaat, maar zijn eigenlijke wereld is een andere, die boven geschikt is. Daarmee hangt het vierde kenmerk samen. De verworvenheden van de moderne wereld worden door hem verworpen.

In het vervolg van zijn betoog laat Cliteur zien hoezeer deze kenmerken samenhangen met het monotheïsme. ‘Wat van belang lijkt, is dat men inzicht krijg in het religieus terrorisme, meer in het bijzonder in de wereldbeschouwing die ten grondslag ligt aan het religieus terrorisme. Die wereldbeschouwing is bepaald niet ‘warrig’, maar is betrekkelijk consistent en is tevens theologisch gefundeerd.’(114) Met die wereldbeschouwing bedoelt hij het monotheistische geloof, in de vorm van het Jodendom, Christendom en Islam. Zij verschillen met elkaar, maar deze grondstructuur hebben zij gemeenschappelijk.

De logica van het monotheïsme

De logica van het monotheïsme demonstreert hij dan door pijnlijke exegeses van het verhaal van het offer van Izaak en het verhaal van Pinechas uit Numeri 25 ev. Uit die verhalen wordt de logica van het monotheïsme zichtbaar. Zijn conclusie is dan hard en in de lijn van zijn betoog. De monotheïstische God is scherp gekant tegen de vrijheid van godsdienst. Afvalligen worden met zware straffen bedreigd. Deze straffen ‘worden geëxecuteerd door mensen die zich als de ‘ware gelovigen’opwerpen en die wij tegenwoordig zouden aanduiden als ‘religieuze terroristen’.’ (162/163). Het voorbeeld daarvan is Pinehas. In de monotheïstische god is geweld. De conclusie kan dan ook geen andere zijn, dan dat het radicale van de religieuze terroristen niet alleen in hun handelen zit, ‘maar ook in hun denken’. (153)

Het monotheïstisch dilemma

Religieus terrorisme kan alleen begrepen worden als men oog heeft voor de logica van het monotheistische denken. Dat denken brengt onontkoombaar een dilemma met zich mee. Aan wie gehoorzaamt de gelovige? Aan de wetten van de nationale staat of aan de opdracht die hij van de in zichzelf onverdraagzame en gewelddadige monotheïstische god gekregen heeft? Die vraag wordt door de terrorist overduidelijk beantwoord, maar speelt in feite voor iedere gelovige.

Strategie ten het terrorisme

Cliteur maakt deze analyse om een strategie tegen het terrorisme te ontwikkelen. Daarom is inzicht in de motieven en denkwijze noodzakelijk. Alleen dan is een duurzame aanpak van het religieus gemotiveerde terrorisme mogelijk. Als er inzicht is in de het geweld legitimerende kracht van het monotheïstische denken, ontstaat er ook ruimte voor de noodzakelijke religiekritiek.

Voor het ontwikkelen van zo’n aanpak reikt Cliteur een drietal noties aan. Hij vraagt aandacht voor het cultureel polytheïsme, voor het primaat van de neutrale staat en voor de mogelijkheid van een seculier geloof. Over deze noties een paar opmerkingen.

Cultureel polytheïsme

Cliteur onderscheidt in het monotheïsme twee mogelijkheden. De eerste is de meest vanzelfsprekende. Dat is de gelovige zelf. Hij gelooft en hij vindt het ook goed om te geloven en raadt ook anderen aan dat te doen. Dat is de positie van de theologische monist, de doorsnee gelovige. Daarnaast komt het ook voor dat iemand niet zelf gelooft, maar wel het geloof van waarde vindt voor de ander of voor de samenleving. Dat noemt Cliteur ‘de normatieve of de culturele dimensie van het geloof’. (180) Op dezelfde wijze maakt hij een onderscheidt in het polytheïsme, de tegenhanger van het monotheïsme. Hij legt dan vooral de nadruk op de tweede positie. Je gelooft niet zelf in het polytheïsme, maar je vindt het wel goed voor de samenleving. Dat is het cultureel polytheïsme. Dit cultureel polytheïsme onderkent hij bij Nietzsche, Hume, Freud en anderen.

Cliteur komt voor dit cultureel polytheïsme op als alternatief voor het heersende cultureel monisme. Dat vindt hij een gevaar met name door het naïeve karakter er van. Cultureel monisten hebben geen oog voor het gewelddadige karakter van het monotheïsme. Binnen het door het cultureel monisme beheerste denken ontstaat dan ook geen fundamentele religiekritiek. Men is geneigd kritiek op de religie als impertinent af te wijzen, vooral omdat er vanuit gegaan wordt dat de religie in zichzelf goed is. Het monistische denken wordt niet gekritiseerd, maar blijft de ruimte behouden zich te manifesteren. Het is duidelijk dat Cliteur dat een gevaar vindt. Terroristen worden er niet door geapaiseerd, maar gestimuleerd.

Het cultureel polytheïsme is binnen deze context daarom volgens Cliteur van belang omdat het ten principale tolerant is. In het polytheïsme moeten de goden immers andere goden naast zich dulden. ‘Het risico van machtsmisbruik door de ene God is hier kleiner dan in een monotheïstisch systeem.’ (179) Het cultureel polytheïsme is beter in staat om in de moderne multiculturele en multireligieuze samenlevingen een vorm van vreedzaam samenleven mogelijk te maken. Religies worden gedwongen naast en met elkaar te leven. Geen enkele religie krijgt het primaat en ook elke aspiratie in die richting wordt afgewezen.

De neutrale staat

Een belangrijke voorwaarde daarvoor is de acceptatie door religies van de in religieus opzicht neutrale staat. Dat is de tweede notie die volgens Cliteur in de strijd tegen het religieus terrorisme van belang is. De spanning tussen het monotheïsme en de nationale staat en haar wetgeving kan alleen opgelost worden ‘door de erkenning dat een van die ordes hiërarchisch bovengeschikt is aan de ander.’ (296) In het pleidooi van Cliteur is dat de staat. De staat is het kader waarbinnen religies de ruimte krijgen. Dan gaat het dus om de neutrale staat, de monoculturele rechtsorde. Alleen als er een nationaal staatsverband overblijft, valt er te leven met religieuze pluriformiteit. (311)

Secularisme

Deze acceptatie van de neutrale staat door monotheïstische religies is alleen mogelijk als men bereid is voor het eigen handelen seculiere noties te aanvaarden. Gelovigen hoeven van Cliteur niet af te zien van hun geloof, maar dienen wel een scheiding aan te brengen tussen staat en religie. Het secularisme dient het normstellende kader te zijn voor alle godsdiensten. ‘De seculiere rechtsorde moet niet worden aangepast aan de godsdiensten (zoals monoculturalisten willen) maar de godsdiensten dienen zich te schikken in de seculiere rechtsorde’. (305) Voor de inrichting van de staat en samenleving beroept men zich niet op religieuze bronnen maar op de niet religieuze moraal. Een seculiere moslim of christen is iemand ‘die zich in zijn rol als staatsburger niet oriënteert op religieuze teksten, maar op de nationale wet, algemeen aanvaarde beginselen van recht en staat.’ (306) Niet god heeft het laatste woord, maar nuchtere en zakelijke argumenten. ‘Het is de rechtstaat (…) die een theocratie buiten de deur moet houden.’ (218)

Wanneer aan deze noties vastgehouden wordt, is er een kans dat er een effectieve strategie ontstaat tegen het religieuze terrorisme. Dat terrorisme heeft immers slagkracht niet alleen door de kracht van de terroristen, maar ook ‘door de zwakte en toegeeflijkheid van westerse samenlevingen.’ (238) Cliteurs betoog is een poging die zwakte en toegeeflijkheid op te heffen.

Zo versta ik Cliteur. Hij stelt lastige vragen. Daarop ga ik in een volgende bijdrage in. Laat ik alvast dit verklappen. Cliteur verdient vanuit de kerk meer bijval dan kritiek.

At Polhuis