Wie is als de Heer (Micha 7)

logo-idW-oud

 

WIE IS ALS DE HEER? 

Micha 7

De profetie van Micha sluit af met een schrille aanklacht. Tot in de meest intieme kring is er geen vertrouwen meer. Er is wantrouwen, ja de verachting is binnengeslopen. De zoon veracht de vader, de dochter de moeder, de schoondochter de schoonmoeder. De huisgenoten blijken elkaars vijanden te zijn. Er is niet veel fantasie voor nodig om je voor te stellen dat dit het einde van de menselijkheid betekent. Zo ziet het leven er uit in het oordeel van Micha. Hij spreekt als profeet van de Heer. Dat maakt dit oordeel zo indringend en onontkoombaar. Zo ziet ons leven er uit in de ogen van de Heer. Er is geen spoortje van hoop. Het menselijke project om iets van het samenleven te maken is in Zijn ogen hopeloos mislukt.

Dit oordeel van Micha is voor ons tot op de dag van vandaag actueel. In de ogen van de Here God stelt ons mensenleven weinig voor. Aan het licht wordt gebracht wat wij liever verborgen houden. De ander is voor ons eerder een bedreiging dan een uitdaging.

In dit oordeel dat Micha uitspreekt, in het oordeel Gods, klinkt ook altijd de hartstocht mee. Het is geen liefdeloze God, die Micha doet spreken. Integendeel, telkens opnieuw horen wij Zijn diepe teleurstelling. Wat hoopvol door Hem begonnen is – laat ons mensen maken – loopt stuk. Dat gaat hem aan Zijn hart. Dat komt ook nu tot uitdrukking.

Midden in dit oordeel zingt Micha een lied. Het is een lied van een indrukwekkende schoonheid, een lied van geloof en vertrouwen, een lied van hoop. `Maar ik, ik blijf uitzien naar de Heer, ik blijf hopen op de God, die mij redding zal brengen. Hij zal mij horen, mijn God´ (vers 7). Hij zingt dit lied met de dood voor ogen. Hij blijft solidair met de inwoners van Jeruzalem over wie hij het oordeel uitgesproken heeft. De toorn van de Heer zal ik dragen. Ik heb tegen Hem gezondigd. Dat is voor hem het laatste woord. Tegelijk weet hij zeker dat dat niet het laatste woord van de Heer is. Hij zal mij naar het licht voeren.

In wat Micha hier doet, herken ik de opdracht van de gemeente. Ook aan ons is het om dit lied te zingen. Staande in het oordeel, met de dood voor ogen zingen wij de lof van God, zingen we van toekomst, hoop en redding. We zingen het dwars tegen de spotters in, die God afgeschreven hebben. De spotters die zeggen: Waar is Hij? Wat een machteloze God is Hij, die Zijn verbond niet ten einde toe kan volbrengen, die de menselijkheid op aarde niet kan doen zegevieren. Die spotter kennen we. Hij zit ook in onszelf. Want wat zien wij van alles wat beloofd is. Wat wij zien, lijkt de spotter alleen maar gelijk te geven: ziekte en oorlog, die het leven van mensen verwoesten. In onze oren is het lied dat Micha zingt een onzinnig lied. Zo is het ook. Het lied dat de gemeente zingt is mooi, maar niet realistisch. Wie zingt er nu op het moment dat de ondergang van Jeruzalem dreigt, over de volken die beschaamd zullen worden? Niet God verdwijnt, maar zij. Zij zullen vol ontzag voor God staan. Zij zullen Hem vrezen en het volk dat voor onze ogen ten onder gaat, zal geweid worden als in de dagen van weleer.

In de slotverzen van zijn profetie brengt Micha onder woorden wat de grond, het fundament is van zijn vertrouwen. Waarom hij in de ondergang die hij meemaakt, blijft hopen op de God die redding brengt. In die slotverzen geeft hij antwoord op de vraag, die in zijn naam verscholen is: Wie is als de Heer? Dat is geen open vraag. Het is een vraag die tegelijk het antwoord is. Er is geen God die gelijk is aan Hem. U bent de enige, die zo genoemd kan worden. Dat is het wat Micha en de gemeente met hem weet. De God wiens toorn hij voelt, wiens gericht het volk en hij met hem ondergaat, deze God vergeeft. Hij blijft trouw. Dat doet Hij, niet omdat wij dat door onze daden of geloof van Hem afdwongen. Nee, Hij doet dat, omdat Hij trouw en goed is. Hij houdt zich aan de belofte die hij aan onze voorvaderen gezworen heeft. Dat maakt Hem tot een unieke God. ´Wie is een God als U, die schuld vergeeft en aan de zonden voorbijgaat? U blijft niet woedend op wie er nog van Uw volk over zijn. Liever toont U hun Uw trouw. Opnieuw zult U zich over ons ontfermen en al onze zonden teniet doen. Onze zonden werpt U in de diepte van de zee.´

At Polhuis