Daniël 9

logo-idW-oud

 

DANIËL 9

Het boek Daniël is een lastig boek, maar als je hoofdstuk 9 leest, weet je waarom het in de canon, in de bijbel staat. Het hoofdstuk is één lang gebed, inclusief de verhoring van dat gebed. Het is een voorbeeld hoe er gebeden moet worden.

Daniël bidt namens de ballingen. Nog zijn de puinhopen van Jeruzalem niet verdwenen. Hoe lang nog?

Dat is een vraag die wij in alle bescheidenheid herkennen kunnen. Geldt immers ook voor ons niet, dat we een nieuw Jeruzalem verwachten waarin de tranen afgewist zijn en de dood er niet meer is? Wie om zich heen kijkt, weet wel beter. Dat visioen gaat dagelijks aan gruzelementen. Er is geen begin zichtbaar, dat het hemels Jeruzalem gebouwd wordt.

Daniël is de belofte niet vergeten, ook al is hij tot hoge posities opgeklommen. Hij kent zijn profeten. Hij weet van Jeremia en de belofte van zijn profetie. Hij weet dat Jeruzalem herbouwd zal worden. Die kennis drijft Daniël tot het gebed. Zich Jeruzalem herinnerend, de puinhopen én de belofte buigt hij zich voor God.

Het is het gebed van de ootmoedige. Daniël gaat diep door het stof. De ballingschap, de verwoesting van Jeruzalem, dat alles is terecht. U staat in Uw recht, o God, bij ons is er schaamte vanwege onze ontrouw. In alles neemt Daniël de schuld op zich. We hebben naar U niet geluisterd. Uw oordeel, Uw verstoting, Uw afkeer, de ballingschap, het verspreid worden over de hele aarde, het wordt erkend als terechte reactie van Godswege over de afval van het volk.

Met zo’n gebed zijn we niet echt vertrouwd. Hoe vaak gebeurt het niet, dat we de schuld van wat er gebeurt bij een ander leggen. Ik kan er niets aan doen, dat lag aan de ander, of aan de omstandigheden die ik niet in de hand had. Ik ben slachtoffer, eerder dan dader.

Daniël doet dat niet. Hij benoemt zich zelf als dader. Ik ben het Heer. Is dat omdat Daniël zoveel groter is dan wij? Nee, dat is omdat hij zijn schuld uitspreekt voor de Here God.

Waarom manoeuvreren wij ons altijd weer in de rol van slachtoffer? Dat is toch, omdat we weten dat over de dader het onheil uitbreekt; de wraak en de vergelding. Met het slachtoffer hebben we medelijden, met de dader rekenen we af.

Daniël spreekt zijn verootmoediging uit voor de Here God. Hij belijdt voor Hem, dat hij dader is. Dat kan hij uitspreken, omdat hij weet, dat deze God rechtvaardig is. De Heer tot wie gebeden wordt, is geen buitenstaander, die oog om oog vergeldt. Nee, Hij is de Barmhartige, de Trouwe.

Dit gebed gaat diep. Het raakt ons tot in kern van ons bestaan. Zelfs de suggestie alsof we beter kunnen, moet verworpen worden. Wij zijn schuldig. Het oordeel van U over ons is rechtvaardig.

In dit gebed gaat Daniël ons voor. Verootmoediging, maar tegelijk is er redding, juist in deze verootmoediging. Dit gebed wordt uitgesproken tot de Here God, die Zijn belofte houdt. Wetend dat de vervulling van die belofte niet van ons komt, bidden wij tot de Heer, dat Hij zelf Zijn belofte vervult. Daarop doet Daniël een beroep. Niet ik Heer, maar vervul Zelf Uw belofte. Wees ons genadig. Niet omdat wij rechtvaardig zouden hebben gehandeld leggen wij onze smeekbeden aan U voor, maar omdat Uw barmhartigheid groot is.

Terwijl Daniël nog bidt, wordt hij aangesproken door Gabriël, de bode, die we ook uit het Nieuwe Testament kennen: de bode die de komst van de Heer aankondigt. Ook nu kondigt hij de verhoring van het gebed aan. De Heer zal Zijn rijk doen aanbreken. Dat teken heeft Hij in onze wereld in Jezus Christus opgericht. In Hem zijn de puinhopen van Jeruzalem opgeruimd. In Hem heeft de Here God Zijn tempel in onze wereld opgericht, de plaats waar Hij temidden van ons woont.

At Polhuis