Barth en DenUyl

logo

BARTH EN DEN UYL

Bepaald verrast was ik toen ik in de biografie van Joop den Uyl de naam van Karl Barth tegenkwam. Op p. 38 van het meer dan 500 pagina’s dikke boek van Annet Bleich, schrijft zij, dat Den Uyl in de eerste jaren van zijn studie ‘het sterkst beïnvloed is door de dialectische theologie van de Zwitserse theoloog Karl Barth’. Het is dan midden jaren 30 en Den Uyl is nog geen twintig. Bleich vermoedt dat Barths theologie voor Den Uyl een openbaring geweest is. Het gaf hem, zo stelt zij, de mogelijkheid ‘om zijn al langer sluimerende afkeer van het strakke, alles regulerende gere-formeerde keurslijf te verzoenen met zijn sterke religieuze gevoelens’ (39). Een lastige zin. Ik lees hem zo. Barths theologie geeft Den Uyl de ruimte afstand te nemen van de vormen van zijn gereformeerde opvoeding, maar tegelijk te blijven geloven. Dat blijkt ook uit zijn actieve betrokkenheid bij de SSR, waar Barths theologie prominent aanwezig is. Vanaf 1938 schrijft hij regelmatig in het blad van de SSR, ‘Libertas ex veritate’. Vanaf 1940 wordt hij redacteur, verantwoordelijk voor de rubriek ‘De kerkelijke pers’.

Begrijpelijk dat Bleich in haar relaas vooral aandacht besteed aan de politieke en maatschappelijke ontwikkeling van Den Uyl. Opvallend is dat Den Uyl zich op die terreinen juist afzet tegen Barth. Barth kiest ondubbelzinnig tegen het nationaal-socialisme. Den Uyl is daar terughoudender in. Wie het precies wil weten, leze het boek van Bleich. Mij gaat het vooral om de theologische ontwikkeling. Wat mij intrigeert is de vraag op grond waarvan Den Uyl uiteindelijk toch het geloof vaarwel zegt? Die vraag houdt mij bezig, juist omdat hij kennis van de theologie van Barth had. Die kennis is voor mij juist de stimulans geweest om te blijven geloven.

Omdat Bleich er geen aandacht aan besteed, ga ik er van uit dat Den Uyl zelf ook weinig geschreven heeft over het verdwijnen van zijn geloof. Het blijft dus gissen waarom hij in 1944 uiteindelijk zijn moeder opbiechtte, dat hij zijn ge-loof verloren had (99). Een aanwijzing daarvoor schuilt misschien in de zin die op het eerder gegeven citaat volgt: ‘Barths dialectische theologie stelde hem in staat om de vervreemding van het ‘stereotype kerkisme’, die onder in-vloed van zijn economie studie en zijn literaire avonturen was gegroeid, ook een theologisch fundament te geven’ (39).

Bleich geeft daarmee aan dat Den Uyl juist door de confrontatie met een andere wereld vervreemd raakte van de wereld waarin hij opgroeide. Daarmee verdwijnt ook het gereformeerde geloof dat met deze wereld samenhangt. Daar kan hij niet meer in terug. Afstand nemen van het geloof is dan nog een brug te ver. In het levendige theologische klimaat van die dagen is Barth tijdelijk een uitdaging. Binnen een paar jaar is dat voorbij. Barth blijkt dan de uitgang geweest te zijn naar het agnosticisme. Zijn theologie gaf hem met de woorden van Bleich een fundament onder zijn vervreemding van het geloof. Dat geldt niet alleen voor Den Uyl, maar ook voor anderen. Het grote voorbeeld daarvan is Van Randwijk. Ook hij komt in het boek van Bleich uitgebreid aan de orde.

Het ligt voor de hand deze gang van Den Uyl uit het geloof toe te schrijven aan zijn studie en zijn literaire interesse. Bleich suggereert dat. In de literatuur vindt hij de troost en de bemoediging. Daar komt bij dat zijn politieke werk steeds meer aandacht vraagt. Tegen deze achtergrond is het vanzelfsprekend dat de aandacht voor theologische zaken verdrongen wordt. Zeker, dat zullen factoren zijn, die een belangrijke rol spelen. Toch, helemaal bevredigend is het niet. Het hoeft toch niet te betekenen dat je daardoor het geloof verliest. Geloof en theologische debatten zijn verschillende zaken. Kennelijk is er nog iets anders aan de hand.

Ik ga er van uit dat Den Uyl en zeker Van Randwijk de kern van Barths theologie begrepen hebben. Waarom is die theologie dan toch uiteindelijk niet in staat hen bij het geloof vast te houden? Ligt dat nu aan Den Uyl en Van Rand-wijk, of ligt het aan de theologie van Barth? Aan Den Uyl kan ik het niet meer vragen, noch aan Van Randwijk. Wel kan ik bij mijzelf te rade gaan, als barthiaans gelovige. Dan stuit ik op iets, wat wellicht een deel van de verklaring kan zijn.

Zelf heb ik de theologie van Barth als een tot op de dag van vandaag spannende en boeiende theologische denkexercitie ervaren. Zijn theologie daagt uit, stimuleert en is compositorisch prachtig, een lust voor de geest. Het is een intellectueel genot er mee bezig te zijn. Als ik mij zelf de vraag stel of ik ook zonder kan, raak ik in verwarring. Als dienstdoend predikant kon ik die vraag telkens weer vermijden, omdat ik weer een preek (met plezier) moest maken. Nu dat minder het geval is, blijft die vraag knagen. Wekenlang kan ik mij intensief met allerlei zaken bezig houden, zonder dat het geloof daarbij een rol speelt. Is het dan toch alleen een intellectuele bezigheid geweest? Is dat de verklaring waarom Den Uyl en ook Van Randwijk uiteindelijk van het christelijke geloof wegdreven?

Kortom, er is iets met de barthiaanse theologie, of bescheidener gezegd met mijn barthiaanse theologie. Het raakt mij, zeker, maar raakt het mij ook existentieel? Daar zou ik graag ook andere barthiaans geïnspireerde theologen over horen.

Dat zijn gedachten die bij mij naar boven kwamen bij lezing van de boeiende biografie van Den Uyl. Trok hij een con-clusie, niet zo zeer bewust, maar onbewust, die ik niet durf en wil te trekken? Als het aan de theologie van Barth ligt, is een gesprek daarover noodzakelijk. Want wat zou het voor de kerk en het geloof van veel waarde geweest zijn als Den Uyl en ook Van Randwijk wel in de kerk gebleven waren. Hun verdwijnen blijft een vraag aan ons, zeker als we door Barths theologie beïnvloed zijn.

Of is het zo dat de kerk en de theologie van Den Uyl en Van Randwijk weken? Aan het slot van haar inleiding geeft Bleich een veelzeggend citaat van Den Uyls echtgenote Liesbeth. Daar zegt Bleich, dat zij hoopt recht te doen aan de man met een missie, die niet meer in God geloofde, maar volgens zijn vrouw Liesbeth ‘nog wel gelooft, dat God in hem gelooft’. Is dat niet precies de kern van het geloof? Barthser kan het haast niet.

At Polhuis

Ps. Het is wel duidelijk dat ik het boek van Bleich ‘Joop den Uyl (1919-1987) dromer en doordouwer’ met veel plezier gelezen heb. Het geeft een goed inzicht van de roerige geschiedenis van het eind van de vorige eeuw. Op een klein foutje wil ik wijzen. In de literatuur opgave wordt op p. 528 ‘Een beroerder Israëls’ toegeschreven aan Barth, in een vertaling van C.G. van Niftrik. Dat klopt natuurlijk niet. Van Niftrik is de auteur van dit boek over de theologie van Barth.


 In de Waagschaal, nieuwe jaargang 39, nr. 12. 2010