Geen vijanden

logoIdW

 

GEEN VIJANDEN

Anne de Jong heeft mij met haar boek getróffen. Het laat me niet los, ik kan niet doen, alsof ik het niet gelezen heb. Wie is zij? Wat deed zij? Niet iedereen zal haar bij Knevel & v.d. Brink gezien hebben. Intussen was zij op 30 oktober bij de Ikon in Het Vermoeden. Zij is antropologe (geb.1981) en specialiseerde zich in conflict, mensenrechten en vreedzaam verzet. Zij promoveerde op The Silence Voice. Palestinian and Israeli nonviolent activism and resistance. Tijdens haar vele bezoeken aan en gedurende haar meer dan twee-jarig verblijf in Israël en de Palestijnse gebieden richtte zij zich vooral op de Israëlische en Palestijnse vredesactivisten en bouwde vele contacten en vriendschappen op aan beide zijden. Haar boek Geen vijanden. 1000 dagen in Israël en de Palestijnse gebieden biedt een samenvatting van haar onderzoek en van haar persoonlijke ervaringen en behandelt zodoende een thema, waar we maar zelden over horen: de vele Israëliërs en Palestijnen, die weigeren elkaars vijanden te zijn. Zij nam talloze interviews af, niet bij de politici en de beleidsmakers maar bij de gewone mensen, die meestal in de schaduw blijven. Dat leverde een vracht aan materiaal op en vooral vele verhalen van mensen, die maar zelden stem krijgen. Met één zo’n verhaal zal ik dit artikel besluiten.

Zij wilde niet pro-Israël zijn of pro-Palestijnen, maar concentreerde zich van meet af op de geweldloze vredesactivisten aan beide kanten. Maar dat is bijzonder lastig en het wordt heel gemakkelijk misverstaan. Israëlische vredesactivisten worden in eigen land evenzeer beschuldigd van “heulen met de vijand” als Palestijnse vredesactivisten, die het geweld willen afzweren. Wij horen de verhalen van de Combatants for peace, de organisatie van voormalige Israëlische en Palestijnse deelnemers aan de gewapende strijd, die elkaar gevonden hebben in hun geweldloze actie; van mensen, die een geliefd familielid hebben verloren en toch willen samenwerken; van de Israëlische militairen, die behoren tot de groep Breaking the silence.

Ook schrijfsters schokkende ervaringen met de dagelijkse praktijk van de muur en in de Gazastrook komen aan bod.

We horen ook van de vredesactivisten uit het buitenland, die vaak beschouwd worden als gevaarlijk naïef. “Andries Knevel was erop gebrand, aldus Anne Jong, mij neer te zetten als pro-Palestijnse en/of anti-Israël en bleek maar niet te kunnen bevatten, dat iemand pro-Israël, pro-Palestijns en pro mensenrechten kan zijn.”

Het slothoofdstuk is gewijd aan de Gaza Freedom Flotilla, de internationale vloot van tientallen schepen met 31 verschillende nationaliteiten aan boord. Er is heel veel wanbegrip over dat gebeuren.

Nu dat ene verhaal, het is het verhaal van Maher al-Hanoun. Als jongen ontvluchtte hij in 1948 samen met zijn familie het dorpje Beit Itab, net buiten Jeruzalem. Het dorp van 540 inwoners werd verwoest, de inwoners werden verdreven. Tegenwoordig zijn daar de plaatsen Nesharim en Bar Goyyoria gevestigd. Aanvankelijk hoopte de familie na de oorlog te kunnen terugkeren, maar dit werd hun verboden. Wel kregen zij een alternatief aangeboden. Zonder compensatie voor het verlies van hun oude huis bood het stadsbestuur van Jeruzalem hun de mogelijkheid een huis te kopen in het Oostelijk deel van de stad. In ruil daarvoor moesten zij hun vluchtelingenstatus en mogelijkheid tot terugkeer opgeven. Zij zagen zich gedwongen, dit aanbod te accepteren en namen met 2 andere families hun intrek in een huis in de wijk Sheikh Jarrah. De familie al-Hanoun woonde 58 jaar in dat huis en na jaren hard werken kon Maher de andere 2 families uitkopen. Nu woonde hij er samen met zijn gezin, zijn bejaarde moeder en de gezinnen van zijn beide jongere broers. “Wij hebben in 1948 alles verloren, maar de moed nooit opgegeven en in de afgelopen jaren is het ons gelukt een mooi nieuw leven op te bouwen.”

Maar in 2005 kwam er abrupt een einde aan dit mooie leven. Via een brief van een advocatenkantoor kregen zij te horen, dat hun huis opgeëist werd door een Joodse familie uit Amerika. Volgens de dagvaarding claimde deze familie het huis op basis van eigendomsaktes van voor 1858. De begeleidende brief verklaarde, dat de familie rond 1900 het pand onvrijwillig had moeten verlaten en dat zij het nu weer wilden gaan bewonen. De huidige bewoners konden binnen 6 weken bezwaar aantekenen. Maher meende eerst, dat er wel sprake van een misverstand zou zijn. Hij had het huis immers in1948 van de gemeente gekocht en was in het bezit van de koopakte en de eigendomspapieren. De familie nam een advocaat in de arm en maakte binnen een week officieel bezwaar tegen de uitzetting.

Na een maand kregen zij echter bericht, dat zij als “permanente bewoners” geen bezwaar konden maken bij het Israëlische gerechtshof, omdat dat alleen zaken aangaande Israëlische burgers behandelde. Mochten zij gegronde redenen zien, het huis te blijven bewonen, dan konden zij bezwaren indienen bij het militaire gerechtshof, dat zaken betreffende niet-Israëliërs behandelt. Enigszins beduusd volgden zij de instructies op en verzonden hun bezwaarschrift plus de bewijsstukken. Na 3 weken antwoordde het militaire gerechtshof, dat het slechts “urgente zaken m.b.t. de veiligheid van de staat Israël” in overweging nam. Het bezwaarschrift werd niet in behandeling genomen. In paniek klopte Maher namens zij familie opnieuw bij het Israëlisch gerechtshof aan, maar kreeg nu te horen, dat de periode, waarin bezwaar kon worden aangetekend, inmiddels verlopen was en dat er tot huisuitzetting zou worden overgegaan. Ten einde raad schakelde Maher de hulp in van het Israeli Committee Against House Demolitions. Het kon toch niet waar zijn, dat hij als Palestijnse inwoner van Jeruzalem, als “permanente bewoner”, uitgesloten werd van elke juridische hulp? Anne de Jong schrijft: “Destijds dacht ik, dat dit wel los zou lopen, dat de Israëlische advocaten van het Committee hier wel wat aan zouden kunnen doen. Maar in augustus 2009 werd de familie al-Hanoun daadwerkelijk door de politie uit haar huis gezet en nog diezelfde dag betrok een Joods Amerikaanse familie het pand. Sindsdien slapen Maher en zijn familie in een tent op straat voor hun huis.”

Zij voegt aan dit verhaal toe: “Ik zou graag zeggen, dat de situatie van de familie al-Hanoun uitzonderlijk is. Dat zij het slachtoffer zijn geworden van een gerechtelijke dwaling. Maar helaas zijn er alleen al in Sheikh Jarrah 350 soortgelijke uitzettingen tegen Palestijnse families uitgevoerd.”

Is dit boek alleen maar somber en wanhopig? Nee, het spreekt ook op aangrijpende wijze van onbevangenheid en moed; van al diegenen, die blijven weigeren zich te laten opsluiten in “hun eigen kamp”. De laatste regels luiden: “Aan ons de taak om die Israëliërs en Palestijnen die weigeren elkaars vijand te zijn, te steunen.”

Paul Pettinga

Anne de Jong, Geen vijanden. 1000 dagen in Israël en de Palestijnse gebieden, Amsterdam: Rainbow, 2011