Hoekendijk: Mijn herkenning en verwerking

logoIdW

HOEKENDIJK: MIJN HERKENNING EN VERWERKING

Om de betekenis van het werk van Hoekendijk in mijn leven te duiden is het nodig eerst iets over mijzelf te vertellen. Ik ben een Brabantse calvinist. Als kind van gereformeerde ouders, geboren in Brabant, heb ik altijd met een zekere verwondering naar de mij omringende wereld gekeken. “Petter is een ketter,” riep ooit een jongetje dat snel aan mij en mijn vader voorbij fietste in het Brabantse dorp waar wij de enige protestanten waren. Toen ik zelf ooit theologie in Kampen ging studeren kon ik maar slecht uit de voeten met de dikke delen Kirchliche Dogmatik. Ik voelde mij – wat Chaim Potok ooit noemde – een “Zwischenmensch”, heen en weer geslingerd tussen verschillende culturen. Ook toen ik later gemeentepredikant werd, ben ik voor mijn gevoel altijd een grensganger geweest tussen de vaste kerkelijke kaders en die wereld “daarbuiten” waar ik zo graag verbleef. Mijn proefschrift dat in 2002 verscheen onder de titel “Profanum et Promissio, het begrip wereld in de missionaire ecclesiologie van Hans Hoekendijk, Hans Jochen Margull en Ernst Lange” is in feite een afspiegeling geweest van die zoektocht.1

Via mijn leermeester Bert Hoedemaker kwam ik in aanraking met de gedreven theoloog Hans Hoekendijk, wiens “getemperd ongeduld” (titel van zijn inaugurele rede gehouden in Utrecht in 1953) mij aansprak en prikkelde.2 Hoekendijk vertelde mij dat de ruimte van de wereld maar niet een opgegeven plek “daarbuiten” was, maar bij uitstek de plaats waar de sjaloom van God gestalte moest krijgen.

Nu ik burgemeester ben en vanuit dat ambt naar christendom en kerk kijk besef ik ééns te meer de waarde van Hoekendijks observaties. Als voorzitter van de landelijke Taskforce Toekomst Kerkgebouwen heb ik gemerkt hoe het principe van de scheiding van kerk en staat gemaakt heeft dat men zowel binnen als buiten de kerk in twee ruimtes denkt. Het kerkgebouw als invulling van de publieke ruimte is – in de discussie over behoud en betekenis – een metafoor geworden voor dit dubbele denken. Hoekendijk heeft voor mij de existentiële ervaring verwoord dat de kerk geen eiland in de wereld is, dat de kerk er ook niet omwille van zichzelf is, maar omwille van die wereld. Dat het er om gaat de agenda van de samenleving op het spoor te komen en daarin en daardoor ook de relevantie van kerk en geloof zichtbaar te maken: “to sit where the people sit and let God happen”.

Bezwaren

Tegelijkertijd moeten we de betekenis van Hoekendijk ook relativeren, vooral als het om zijn “wereldse” theologie gaat. Hij bepleitte een paradigmawisseling van God-kerk-wereld naar God-wereld-kerk. Zodoende leek hij wel de samenleving centraal te plaatsen, maar intussen had hij als een handige “balletje-balletje-goochelaar” God als vooronderstelling binnengesmokkeld. In feite ging hij zo ook om met de menswetenschappen. Door een grote nadruk te leggen op het belang van de sociologie leidde hij de aandacht af van het feit dat hij – via diezelfde menswetenschap – theologische vooronderstellingen binnen smokkelde. Met andere woorden: de wereld stond voor Hoekendijk wel centraal, maar was tegelijkertijd voor hem alleen te begrijpen als Gods wereld. Het was misschien eerlijker geweest om te zeggen dat we de wereld niet moeten begrijpen etsi Deus non daretur (alsof God niet bestaat), maar juist etsi Deus daretur (alsof God wél bestaat). Dan kunnen we immers ook open en eerlijk met elkaar spreken over de implicaties daarvan en worden ze niet heimelijk in het gesprek binnengesmokkeld.

Daarmee kom ik bij een tweede probleem met Hoekendijk en dat ligt in zijn pleidooi om het denken in twee ruimten – kerk én wereld – op te heffen door de kerk als het ware in de wereld onder te laten gaan. Veel ecclesiologische modellen gaan nog steeds van dit kenotische (‘afstervende’) model uit. Daarnaast lijkt er vanuit het politiek debat een toenemende druk om religie slechts nog toe te laten in het privédomein. En dat terwijl het publieke domein nu juist schreeuwt om zingeving, verbinding, gemeenschap, nieuwe en andere perspectieven.

In het geschrift Radicale Alternatieven lijkt Hoekendijk zich al neergelegd te hebben bij het feit dat de kerk onzichtbaar wordt, er geen dieper gelegen eenheid en heelheid in de culturele verscheidenheid te ontdekken is en dat het geloof zich vooral concentreert op het persoonlijke authentieke en het toevallige ritme van de samenleving.3 Het lijkt bij Hoekendijk allemaal zo geontmythologiseerd, zo pluraal, zo tijdelijk, zo authentiek en zo modern en experimenteel dat er geen tegenover voor de samenleving meer overblijft.

Als burgemeester heb ik juist de waarde van een tegenover in de kerken ontdekt, niet alleen in het zoeken naar waarden of het zoeken naar zin, maar ook bij ‘seculiere zaken’ als rampen en grote ongelukken. Naast een rode kolom, een witte kolom en een blauwe kolom (brandweer, geneeskundige hulp en politie) is in veiligheidsplannen ook behoefte aan een paarse kolom. Een kerk die troost, en die – naast fysieke veiligheid – existentiële veiligheid biedt.

Geboorteweeën

Maar op één punt is en blijft Hoekendijk voor mij een belangrijke leermeester en dat is daar waar hij mensengeschiedenis in het perspectief plaatst van heilsgeschiedenis. Met name waar het gaat om het zoeken naar een alternatief voor de verzuilde samenleving, naar de betekenis van identiteit voor christelijke organisaties is het eschatologisch perspectief van nauwelijks te overschatten waarde. Eschaton heeft te maken met de laatste dingen en in de christelijke traditie is het altijd verbonden met de verwachting van het koninkrijk van God.

Dat is een toekomst die niet door mensenhanden gemaakt is, die niet wordt opgebouwd vanuit bepaalde beginselen of een voorgegeven eenheid. Dat is een werkelijkheid die ons ten diepste geschonken wordt. Een werkelijkheid waar verscheidenheid niet gewelddadig is maar waardoor juist mensen bevestigd worden. Een werkelijkheid waar het proces van globalisering welvaart brengt voor alle mensen op alle plaatsen. Een werkelijkheid waardoor mensen niet alleen begrepen worden vanuit hun verleden, maar vooral vanuit de toekomst waar zij denkend, dromend en handelend op weg naar toe zijn. Een werkelijkheid waarbinnen het individu de mens niet ten onder gaat in statistieken, maar uniek is. Ik denk in dat verband aan de politieke discussies over de jongeren in onze samenleving.

De pedagoog Mischa de Winter roept – in navolging van Lea Dasberg – op tot een nieuwe pedagogie van de Hoop. Als kinderen geen perspectief zien dan is de kans op afglijden zeer groot. Jongeren worden gezien als een probleem en er is sterke neiging om problemen zoveel mogelijk in te kaderen. Om vervolgens heel eenzijdig dat probleem aan te pakken. Als we geen vensters openen voor onze kinderen, als we ze bijna voortdurend als probleemgevallen beoordelen als we ze geen perspectief laten zien blijft het allemaal problematisch en tobberig.

Daarom hoop ik dat de erfenis van Hoekendijk voor kerk en theologie, voor christelijke organisaties en het politiek debat vooral betekenis zal krijgen in het geloof dat we niet te maken hebben met de stuiptrekkingen van een voorbije tijd, maar met geboorteweeën van een nieuwe toekomst.

F.A. Petter

Auteur studeerde theologie bij de Theologische Universiteit Kampen, was predikant, directeur van het ‘Centrum voor Wetenschap en Levensbeschouwing’ van de Universiteit van Tilburg en is sinds 2006 burgemeester van de gemeente Woudrichem

1    Frank Anthonie Petter, Profanum et Promissio. Het begrip wereld in de missionaire ecclesiologieën van Hans Hoekendijk, Hans Jochen Margull en Ernst Lange (Zoetermeer: Boekencentrum, 2002).

2    J.C. Hoekendijk, Getemperd ongeduld (Nijkerk: Callenbach, 1953).

3    J.C. Hoekendijk, ‘Radicale alternatieven’, red. L.A. Hoedemaker, Eerst horen dan zien. J.C. Hoekendijk (1912-1975), (Themanummer Wereld en zending 5 nr. 5-6 (1976), 396-404.