Overtuigend pleidooi van een orthodoxe vrijzinnige

logoIdW

 

In het boek Ja, dat geloof ik (en wel hierom) legt dr. Eginhard Meijering, emeritus lector theologiegeschiedenis aan de universiteit Leiden, in het Nederlands de Apostolische Geloofsbelijdenis uit. Hij doet dat op een nuchtere en persoonlijk betrokken wijze. De goede verstaander bewondert de deskundigheid die nodig is om zo‘serieus, maar met een relativerende glimlach’ (p. 16) te formuleren als het in dit boekje gebeurt. Het lukt deze eminente kenner van de ‘geschiedenis van het christelijke denken’ (p. 12) om zonder gebruik van vaktaal uit te leggen wat er in de Apostolische Geloofsbelijdenis staat. Als Remonstrants predikant is hij gewend op een hoog niveau, maar zonder vertoon van geleerdheid te formuleren. Met het gebruik van het woord ‘ons’ maakt hij vaak duidelijk dat hij voor medegelovigen schrijft en niet voor buitenkerkelijken of atheïsten. Wel grijpt hij soms terug op eerder gehouden preken of op persoonlijke ervaringen, waar een kritische lezer liever een argumentatie gelezen had waarom de auteur nog in kan stemmen met de belijdenis.

‘Wat doen we nog met het ons overgeleverde geloof?’

Op een zeer realistische wijze geeft de auteur zich in zijn inleiding rekenschap ervan dat de documenten van de christelijke traditie voor velen onbelangrijk zijn geworden, omdat God voor hun gevoel niet langer nodig is (p. 8). Hij wil zelf de weg van het afscheid van het overgeleverde geloof niet bewandelen. In plaats daarvan wil hij er een voor zijn gevoel eigentijdse interpretatie aan geven (p. 14). Kenmerkend voor de houding die hij inneemt is een zin als deze: ‘Als we inderdaad geloven dat er bij God een luisterend oor en een wakend oog is, dan geloven we in een onvoorstelbaar wonder en maken we een sprong die we niet redelijk kunnen en zelfs niet willen rechtvaardigen’ (p. 17). De rollen van vrijzinnigen en orthodoxen in de kerken schetst hij raak: ‘De binnen het geheel van de kerken altijd kleine vrijzinnigheid heeft de grote taak om de kerken levend te houden. Voor zover het geloof nog op volgende generaties wordt overgedragen gebeurt dat in de orthodoxie’ (p. 13). Over de verhouding tussen bijbel en confessie zegt hij: ‘De Bijbel staat niet als een abstracte norm boven de confessie, en de confessie staat evenmin boven de Bijbel, zodat de Bijbel ons niets meer kan zeggen wat afwijkt van de confessie’ (p. 23).

‘Een eigentijdse uitleg van de Apostolische Geloofsbelijdenis’

Nuchter en duidelijk zet de auteur zich uiteen met argumenten tegen een geloof in God als de schepper. Ik licht twee zinnen eruit: ‘Dat betekent … dat God een bestaande chaos heeft geordend, en dat God daar nog steeds mee bezig is’ (p. 26), en: ‘We zullen nooit een rationeel argument kunnen verzinnen waarmee we op een ons innerlijk bevredigende manier het geloof in Gods goedheid en het kwaad op de wereld met elkaar verzoenen’ (p. 31).

Over het geloof in Jezus Christus als de eniggeboren zoon zegt Meijering: ‘In Hem ontsluit de Vader wie Hij is, en in Hem openbaart God wat het ware mens-zijn is’ (p. 37). Het eerste vers van het evangelie volgens Johannes duidt hij als volgt: ‘Van het begin af was het Gods bedoeling dat wij naar Hem konden luisteren’ (p. 39). Het spreken van Jezus Christus als ‘onze Heer’ verklaart hij door ‘in Hem komt God op de beslissende manier tot ons’ (p. 43). Veel lezers zullen waarschijnlijk moeite hebben bij het lezen van de uitleg die de auteur geeft van de zin ‘geboren uit de maagd Maria’. Om deze christenen tegemoet te komen stelt hij zulke lezers voor bij het zingen van de geloofsbelijdenis ‘onze eigen gedachten’ te hebben (p. 47). Dat zal waarschijnlijk voor velen niet voldoende blijken te zijn. Dat Jezus’ lijden, dat uitliep op zijn dood aan het kruis, ‘voor ons’ zou zijn geschied, noemt de auteur ‘misschien wel het moeilijkste onderdeel van de Belijdenis’ (p. 52). Zijn antwoord is dat God mensen wilde bevrijden uit hun opgesloten-zijn in zichzelf (p. 56). Kenmerkend voor de interpretatie die de auteur van de opwekking van Jezus Christus uit de dood geeft, is de volgende zin: ‘Als we geloven dat God in het onmetelijke heelal op een bijzondere manier voor onze wereld heeft gekozen, en dat God zich op deze wereld op een beslissende manier in de ene mens Jezus Christus heeft willen openbaren, dan mogen we ook geloven dat de opwekking van deze ene mens het onderpand is van Gods overwinning op de dood’ (p. 61). Nogal wat lezers zal de volgende zin aan het mijmeren zetten: ‘men kan toch niet van ons verwachten dat wij in het Oude Testament op zoek gaan naar voorspellingen van Jezus eeuwen voordat Jezus geboren was’ (p. 65). Meijering stelt de volgende interpretatie van zulke duidingen voor: ‘het leven van Jezus … staat in een zinvol verband met Gods openbaring waarvan het Oude Testament getuigt’ (p. 66). ‘Gods rechterhand’ betekent volgens de auteur ‘het heilzame werken van God onder ons mensen’(p. 68). Waar God is, daar is de hemel (p. 69). De auteur geeft vaak genoeg zelf aan dat men uiteraard anders kan en mag denken dan hij: ‘Als we dit een onmogelijk antwoord vinden, dan vervallen alle andere vragen ook, en wel in de zin dat het dan geen zin meer heeft om over het zijn en het handelen van God na te denken’ (p. 69). Over het oordeel dat Jezus Christus zal uitspreken zegt de auteur: ‘Het is vertroostend om te geloven dat God bepaalt wat het beste en het slechtste in ons is’ (p. 77). Niet iedereen zal het met de auteur eens zijn dat het belangrijkste van het leven van Jezus Christus geweest zou zijn dat de mensen tegen hem kozen (p. 97).

Voorzichtig spreekt de auteur over het geloof in een heilige, algemene christelijke kerk, waarbij hij steeds open is voor het gesprek met joden en moslims, maar tegelijkertijd vast houdt aan de zin: ‘In Jezus komt God op een beslissende wijze tot ons’ (p. 112). Een reflectie op het verhaal van de overspelige vrouw loopt uit op de vraag of door wraak werkelijk het kwaad in de kiem wordt gesmoord (p. 120). De hoop op de opstanding en het eeuwige leven wil de auteur van het centrum van het christelijke geloof naar de rand verplaatsen (p. 127). Op de vraag of hij nog steeds in de traditie van christelijk geloven en denken staat, antwoordt de auteur bevestigend (p. 133).

Dit boek zal vooral christenen aanspreken die zich afvragen of ze de Apostolische Geloofsbelijdenis met hun alledaagse denken en voelen in overeenstemming kunnen brengen. Het kan niet anders of de één had de wetenschappelijke kritiek graag scherper geformuleerd gezien, terwijl de ander liever gezien had dat de auteur nog duidelijker had beargumenteerd waarom de woorden van de belijdenis, mits goed geïnterpreteerd, alleszins acceptabel zijn.

Christoph Burger

Prof. dr C. Burger is emeritus hoogleraar kerkgeschiedenis aan de FdG VU Amsterdam

 

 

N.a.v. Eginhard Meijering, Ja, dat geloof ik (en wel hierom), Kok 2015, € 14,90