Het tegoed van Origenes’ hermeneutiek

logo-idW-oud

 

HET TEGOED VAN ORIGENES’ HERMENEUTIEK

Aan Origenes (geboren rond 185) komt de eer toe de eerste dogmatiek te hebben geschreven, al is het dan een on-dogmatische dogmatiek, een eigenaardig werk, een lappendeken van Schriftuitleg en wijsgerige (platoonse) gedach-tengangen zonder heldere structuur. Het heet in het Grieks ‘peri archon’, maar dit Griekse origineel is, omdat Origenes later als ketter veroordeeld werd, grotendeels verloren gegaan en we moeten het doen met de latijnse vertaling, die nu in mooi Nederlands opnieuw tot ons komt.1 De titel is nu vertaald als ‘De basis’, met als ondertitel: ‘Onderzoek naar de fundamenten van geloof en wereld’. Hedendaagse lezers zullen hiermee niet direct de volheid van het griekse wijsgerige-theologische begrip ‘archè’ (begin, beginsel) tot zich nemen, maar het klinkt wel wat minder stoffig dan ‘Over de (grond)beginselen’, zoals het werk in 1922 door Meyer nog werd vertaald.

Zoals gezegd is dit klassieke werk een lappendeken. Het heeft op het eerste gezicht geen heldere structuur. Inhoude-lijk worden bovendien allerlei vragen besproken, waarvan wij niet meer wakker liggen, vragen die opgeroepen worden door de confrontatie van het nog jonge christendom met de Griekse filosofie. Aan deze filosofie geeft Origenes zich overigens niet zonder meer gewonnen, maar eclectisch pikt hij uit de verschillende stromingen wat hij gebruiken kan omdat hij het verenigbaar acht met het Evangelie. Bovendien wil hij eerst en vooral Bijbeluitlegger zijn.

Deze nieuwe vertaling, verschenen in de serie ‘Damon klassiek’, bevat een heldere inleiding door de vertaler, Freerk Jan H. Berghuis. Leven en werk van Origenes, achtergrond en inhoud van diens hoofdwerk worden uiteengezet. Al met al is de verschijning van deze vertaling toch wel een gebeurtenis, een late Nederlandse vrucht van de Orige-nes-revival die begon met de aandacht die de theologie nouvelle voor hem vroeg. Origenes is hoe dan ook niet meer enkel de ketter die hij eeuwenlang geweest is, eerder in positieve zin een ‘experimenteel theoloog’2.

Het was voor mij voor het eerst dat ik Origenes las. Bij die lezing trof mij het meest het gedeelte uit ‘peri archon’ dat ook het bekendst geworden is, namelijk het vierde en laatste deel over de Bijbelse hermeneutiek. Origenes maakt daar een onderscheid tussen een ‘lichamelijke’, ‘psychische’ en ‘geestelijke’ lezing van de Schrift. Hij ontvouwt zijn allegorische exegese. Allegorie is in onze tijd, ondanks de ‘hartvervoerende allegoresen’ die Noordmans in zijn medi-taties naar voren bracht3, nog steeds verdacht. Meestal wordt dan naar voren gebracht dat de allegorese wel past bij het genre van de Griekse mythen (als uitlegging hiervan kwam de allegorese ook op) – maar niet bij de teksten van het Oude en Nieuwe Testament. Bovendien zou van de allegorese geen methode te maken zijn, haar kenmerk is de willekeur. Origenes beweert echter dat de Bijbelteksten zelf om een geestelijke uitleg vragen. Deze teksten lijken al-lereerst een ‘lichamelijke’, letterlijke en historische zin te hebben. Vaak blijkt echter bij nader inzien, dat deze betekenis niet ‘past’. Er ontstaan dan tegenstrijdigheden in de Schrift. Men struikelt dan over de woorden. Zo, zegt Origenes, laat de Heilige Geest de lezer weten dat hij op het verkeerde pad is, dat hij de tekst niet letterlijk maar geestelijk moet verklaren. De Geest zelf heeft bewust de Schrift onvolmaakt gemaakt (in letterlijke zin), zodat wij over de woorden zouden struikelen en de diepere zin zouden gaan zoeken. Origenes past Paulus’ woord over de schat in aarden vaten (2 Kor. 4:7) toe op de Schrift: het goddelijke ervan ligt verborgen in een al-te-gewoon menselijk omhulsel. Naar een schat moet men graven. Zo maakt God ons duidelijk dat de Schrift van Hem is en van Hem getuigt, en niet ons maaksel is of ons bezit kan worden. Ook Paulus’ andere uitspraak: ‘mijn woorden bestaan niet in overtuigende woor-den van menselijke wijsheid’ (1 Kor. 2:4) wordt op de hele Schrift toegepast: de Schrift verbergt haar wijsheid onder een dwaze gestalte. Als ze als zodanig een schoon boek was, zouden we helemaal ‘meegesleept worden door de pure schoonheid van de tekst’. Dan zouden we nog gaan denken dat de Schrift een literaire prestatie was!

Daarom klopt de Bijbel niet, niet historisch en niet literair. Er worden ‘historische’ gebeurtenissen in beschreven die niet hebben plaatsgevonden; dingen die niet gebeuren kunnen; wetten die nutteloos zijn. Bovendien, zeer aanstootgevend voor de hellenistische cultuur, spreekt zij op een zeer menselijke manier over God. In al deze gevallen laat de Schrift zelf zien dat een ‘letterlijke’ uitleg vastloopt, en vraagt zij dus zelf om een geestelijke.

Dit inzicht lijkt me nog steeds van belang, en wel om de volgende redenen. In de eerste plaats kom ik nog dagelijks mensen tegen, die door een letterlijke lezing van de Bijbel geen zicht krijgen op haar boodschap. Tallozen beschou-wen het Oude Testament als de vaderlandse geschiedenis van Israël, in vele preken wordt dit nog bevestigd, en ge-loven wordt dan zoiets als geloven dat dit en dat ooit gebeurd is. Schadelijk voor een, met Origenes gesproken, geestelijk leven. Men meent dat de ‘eigenlijke problemen’ bij het lezen van de Schrift zijn, hoe men het historisch al-lemaal rijmen kan, maar door zich te fixeren op deze struikelblokken, raakt het zicht op de Schrift juist verduisterd. Origenes’ uitspraak dat de Geest deze struikelblokken erin heeft gelegd, opdat wij de Geest en niet de letter zouden zoeken, is nog steeds heel raak.

In de tweede plaats laat dit inzicht zien, dat de oneffenheden in de Schrift van belang zijn voor ons verstaan. Wij die-nen het Evangelie niet door de oneffenheden weg te nemen, maar door het ruige, onmogelijke, irritante en weerbar-stige van de teksten juist volop te laten staan. Dat lijkt me ook iets voor Bijbelvertalers.
In de derde plaats laat Origenes hiermee zien, dat openbaring ook altijd verberging is. Dat geldt voor Christus en in de kerk, maar het geldt ook voor de Schrift. In de Schrift verbergt God zich net zozeer als Hij er zich in openbaart. Dat schept ruimte om de Schrift niet te direct in te zetten in evangelisatie en apologetiek. De Schrift is geen manier om God te laten zien.

In de vierde plaats: deze verberging is een verberging onder het kruis. God verbergt zich in zwakte. Door zijn opne-men van de bovengenoemde citaten van Paulus, trekt Origenes een lijn tussen Gods openbaring in Christus, in de Schrift, in de kerk en in de prediking. Van alle vier geldt: Gods macht verbergt zich onder onmacht, zijn wijsheid onder dwaasheid, zijn aanwezigheid onder afwezigheid. Daarmee schept Origenes de mogelijkheid van een consistente kruistheologie, ook in de locus van de Schriftleer.

Ten slotte: Praktisch, voor de prediker, is hiermee ook een tegoed gegeven. De decennia-lange dominantie van de historisch-kritische exegese heeft in de hand gewerkt dat ook de predikers zijn gaan denken dat wij de Schrift begre-pen hebben als wij er een wetenschappelijk commentaar op kunnen schrijven. Een absurde gedachte. De Schrift hebben we begrepen als we haar in onze context kunnen en durven ‘herhalen’: in de nieuwe gestalte van de prediking, waarin de Geest zich nog een keer verbergt. Dat betekent ook: wij hoeven niet via de geschiedenis tot de zin van de woorden te komen, maar God gaat in deze woorden een directe relatie tot ons aan. Dat schept ruimte voor allegorese. In die zin kunnen we haar ook vandaag niet missen. Noordmans heeft met zijn ‘hartvervoerende allegore-sen’ daar ook op attent gemaakt. Er is een directe toegang tot de Schriften mogelijk, ook buiten de historie om. Was die toegang er niet, dan was er geen geloof. Dat maakt wetenschappelijke exegese niet overbodig, maar begrenst het nut ervan wel. Nu de dogmatische prediking niet meer bestaat, word je soms als kerkganger getrakteerd op popu-lair-wetenschappelijke exegetische verhalen. Maar de exegese behoort in de preek niet minder te slapen dan het dogma. Dat geldt ook voor de literaire exegese. Dat opnieuw te gaan beseffen, zou het tegoed kunnen zijn dat uit Origenes’ experimentele gedachten te halen valt.

Willem Maarten Dekker

1) Origenes, De basis. Onderzoek naar de fundamenten van geloof en wereld, Budel 2009. Vertaald, ingeleid en toegelicht door Freerk Jan H. Berghuis.
2) F. Ledegang, Origenes. Een experimenteel theoloog uit de derde eeuw, Kampen 1995. Vgl. ook R. Reeling Brouwer, Grond-vormen van theologische systematiek, Vught 2009, die ook geregeld spreekt van een ‘experimenteel theoloog’.
3) Zo K.H. Miskotte in een brief aan Noordmans, VW 9B.