Opwaartse wegen in het Watersnoodmuseum

logoIdW

Cultureel gewicht

Aflevering 16

Het Watersnoodmuseum op Schouwen-Duiveland is gehuisvest in een viertal caissons. Deze caissons, grote betonnen schoenendozen, zijn in november 1953 afgezonken op de plaats waar op 31 januari en 1 februari van dat jaar, tijdens de beruchte Watersnood, een grote dijkdoorbraak plaatsvond. Het bezwijken van de dijk leidde toen tot de overstroming van het dorp Ouwerkerk en omgeving. Inmiddels is er vóór de caissons een nieuwe dijk aangelegd, zodat de caissons hun functie als waterkering hebben verloren. In 2001 nam het Watersnoodmuseum zijn intrek in de eerste caisson en in de loop der jaren zijn ook de drie andere museumruimte geworden. Doordat het ene gebouw hoger ligt dan het andere en ze gevieren een grillige ketting door het landschap vormen, volgt de bezoeker, lopend van caisson 1 naar caisson 4, een bijzonder parcours. Halverwege daal je met een trap of een liftje een paar meter in de diepte af. Daar is een donkere zaal waarin een waterstroom wordt verbeeld. Op die stroom drijven één voor één de namen van alle slachtoffers van de ramp voorbij. Na deze doodsrivier gaat het in de laatste twee caissons klimmend naar het daglicht toe.

 

Het antwoord is professor Agema

Het Watersnoodmuseum heeft aan de vier caissons vier thema’s gegeven. In de caisson aan de oostzijde, waar je binnenkomt, worden ‘de feiten’ gepresenteerd. Hier leer je wat er op de dagen van de ramp is gebeurd en op welke plaats. Ook is er aandacht voor de verschillende oorzaken van de ramp en voor rapporteurs die al voor de Tweede Wereldoorlog de slechte kwaliteit van de dijken hadden gemeld. Uit knipselmappen en Polygoonjournaals kun je opmaken hoe indertijd het nieuws van de vloed in het land is ontvangen. Met ontzetting maar ook met strijdbaarheid. Of was dat alleen maar de huisstijl van de firma Polygoon? Op televisieschermen kun je een grote hoeveelheid recente interviews bekijken met ooggetuigen van de ramp. De essentie van de gruwel die zij beschrijven is te zien in een vitrine met enkele voorwerpen die slachtoffers droegen of bij zich hadden toen ze door het water werden meegenomen. Ik herinner me een schooltas met huiswerk, een pop, een vestje.

De tweede caisson is die waarnaar je moet afdalen. Hier krijgt het thema ‘emoties’ aandacht. De namen van de overledenen rollen voorbij, je ziet foto’s van verschillende monumenten die aan De Ramp zijn gewijd en in een vitrine staat een paspop met een trouwjurk uit de nalatenschap van een man, die zijn vrouw bij de Watersnood verloor. Ook hier merken we iets van de emotie van de strijdbaarheid. Er zijn foto’s van schrobbende vrouwen en gravende mannen en een trompetterend Polygoonfragment over het dichten van de dijk bij Ouwerkerk, met de caissons in de hoofdrol.

Vanaf hier gaat de route door het museum opwaarts richting caisson drie, die aan de ‘wederopbouw’, en caisson vier die aan de ‘toekomst’ is gewijd. De wederopbouw wordt tastbaar met een paar kleine graafmachines en een uit Scandinavië afkomstige noodwoning. Kaarten en maquettes leggen het Deltaplan uit, ‘Nog altijd een monument van vernuft en wilskracht’, zou Philip Bloemendal hebben gezegd. Op nog hoger plan komen we in de vierde caisson, waarvan de inrichting is uitbesteed aan Rijkswaterstaat. Dat is jammer, vind ik. Je krijgt de indruk dat hier een organisatie zichzelf aan het verkopen is. Met opdringerig design en gelikte techniek maakt Rijkswaterstaat duidelijk dat de toekomst is aan beheer, technologie en innovatie. Het antwoord op de Watersnood is de Technische Universiteit Delft, in de persoon van de op een grote foto afgebeelde prof. dr. ir. J.F. Agema (1919-2011), een waterbouwkundige die in zijn jonge jaren meewerkte aan het dichten van het gat in de dijk van Ouwerkerk.

 Techniek en tragiek

Aanleiding tot het schrijven van dit stukje is de vraag hoe vanzelfsprekend het is dat je, zoals het Watersnoodmuseum doet, na de ‘feiten’ van De Ramp en na de bijbehorende ‘emoties’ ‘wederopbouw, techniek en innovatie’ als de ware weg naar boven aanwijst. Toen ik onlangs het museum bezocht, bespeurde ik bij mijzelf een zekere desinteresse voor het gebodene in de laatste caissons: de graafmachines, de Deltawerken en de prijswinnaars van de Prof. dr. ir. J.F. Agema-prijs. Alsof je na het beluisteren van Mozarts Requiem de voltooiing van dit stuk door Justin Bieber krijgt voorgeschoteld. Ik vroeg mij af wat er gebeuren zou als het museum een gastconservator zou inhuren met de opdracht om alternatieve wegen naar boven te verbeelden?

De huidige prof. Agema-route is ongetwijfeld het minst controversieel. Sinds de eerste Polygoonjournaals na De Ramp is het common sense dat het beste antwoord erop is gegeven door rubberboten, ‘helicoptères’ en stormvloedkeringen. Maar wat zegt ons dan de tabel, die ergens halverwege de tentoonstelling is opgehangen, waarop een lange lijst met jaartallen staat van kleine en grote watersnoden van Zoutkamp tot Cadzand? De boodschap daarvan is: watersnood is van alle tijden. Techniek is niet afdoende tegen tragiek. Ongewone weersomstandigheden in combinatie met slechte dijken of smeltend poolijs of onvoorzichtige woningbouw, of al die factoren samen, zullen ons op gezette tijden in het nauw blijven brengen.

Ik kan me een vervolg van de tentoonstelling voorstellen waarin niet de techniek, maar de solidariteit of de behulpzaamheid wordt gepresenteerd als het meest passende menselijke antwoord op een ramp. In de huidige opstelling lost de stemming van een door mededogen gevoede strijdbaarheid om tot het uiterste te gaan in hulpbetoon en onderzoek op in het oppervlakkige geronk van de graafmachines van Rijkswaterstaat. Maar dat kan anders.

Een tweede mogelijkheid om de tentoonstelling te vervolgen is de weg naar boven te verbeelden als de klim van Sisyphus, de mythologische figuur voor wie, in de interpretatie van Camus, het leven absurd was, maar niet zinloos. Sisyphus, volgens Camus, is de man van het verzet en het gepassioneerde leven, persoonlijke eigenschappen, die zich in een expositie goed laten illustreren. Dat deze Sisyphusweg lineair naar de uitgang van het museum leidt en niet circulair is, zoals in de mythe, kan worden gecorrigeerd met een loop in de route of met de suggestie dat de klim verdergaat als men zich van het museum naar huis begeeft.

Dijken en dominees

Dichterbij de sfeer van Zeeland en de Zuid-Hollandse eilanden en in nauwer verband met de Watersnoodramp zou een voortzetting van de tentoonstelling zijn waarin de reacties werden uitgewerkt die tijdens en na de ramp te horen waren in kerken, kroegen en gemeentehuizen of opgeschreven werden in brieven, kranten en boeken. Hoe hebben de direct getroffenen, maar ook de sprekers, denkers en schrijvers die zich met hen verbonden voelden, De Ramp ondergaan en overdacht? Want terwijl buiten de dijken werden gedicht en de waterwerken werden aangelegd, moest er ook van binnen iets gebeuren. Nu horen we daar iets over in de caissons 1 en 2, ‘feiten’ en ‘emoties’, maar dat doet geen recht aan het belang van de zaak. Tegenover de Agema’s en hun uitvoerders stonden dominees, dichters, journalisten, dagboekschrijvers en anderen die geprobeerd hebben de inwendige mens te versterken. Het verwaarlozen van dat aspect in de huidige tentoonstelling is eigenlijk het voortzetten van wat verschillende stemmen in het museum als een misstand aan de kaak stellen: dat na de ramp alleen aandacht was voor wederopbouw en niet voor rouw of bezinning.

Maar wat verwacht je te horen en te zien als het museum mensen van de geest laat spreken over ‘wederopbouw’ en ‘toekomst’? Bekend en berucht zijn de preken waarin de Watersnood werd geweten aan het kermisbezoek van de jeugd van Tholen of de nalatigheid in de kerkgang te Zierikzee. Daar is vast een sappig audiofragment aan te ontlenen, maar dat zou mij niet zo interesseren. Waar ik op hoop zijn een paar genuanceerde en bezonnen reacties op De Ramp. Reacties die verschillen van angstkreten of rouwbeklag doordat erover is nagedacht en die ontvankelijker zijn voor de complexiteit van het gebeurde dan een toornige beschuldiging of een blinde omhelzing van de techniek. Zulke reacties bestaan. Ik ben ze tegengekomen bij Hans Warren, bij Achterberg, bij Margriet de Moor, bij lichte en bij zware dominees en zelfs in het notulenboek van de kerkenraad van de Hervormde Gemeente te Zuid-Beijerland, waar ik vroeger predikant was. Daarin schreef de notulist op 5 februari 1953: ‘Gelukkig waren nog geen doden te betreuren in eigen dorp, gelijk elders, maar nochtans drukte Gods hand zwaar op ons.’ De laatste woorden verwijzen naar Psalm 32, een vreemd ‘leerdicht’ over de vraag hoe je ontkomt aan ‘een stortvloed van geweldige wateren’. Dat kan met dijken, maar ook, of beter, met geestelijke weerstand. Het zou mooi zijn als het Watersnoodmuseum daar iets van toonde.

Udo Doedens