Kanttekeningen bij Lanooys studie

logoIdW

KANTTEKENINGEN BIJ LANOOYS STUDIE

ECUMENISM AND SALVATION

Op mijn werkkamer, op het kantoor van de Nederlandse Zendingsraad, hangt een werk van de in 1996 overleden Japanse kunstenaar Sadao Watanabe. Het verbeeldt de oecumene: een boot met in kruisvorm de mast, terwijl aan boord enkele mensen in kleurige kledij staan. Onder de boot rustige golven, erboven de regenboog. Een ding valt me op, iedere keer als ik naar het kunstwerk kijk. Er zijn wel mensen aan boord gegaan van deze ‘ark van behoud’, maar waar is de wereld? Een kustlijn is nergens te zien. Hoe verhoudt zich de oecumene in dat bootje tot het heil voor de wereld?

Tijdens het lezen van Lanooys dissertatie, handelend over het concept ‘heil’ in bilateriale oecumenische dialogen tussen 1970 en 2000, dwaalde mijn blik vaak af naar Watanabe’s werk. Hij komt namelijk tot een vergelijkbare vraagstelling. In de dialogen, stelt hij, is sprake van een versmalling van het oecumenisch perspectief. Het is een op eenheid gerichte interne dialoog geworden, terwijl het vooral zou moeten gaan om vernieuwing, om de betekenis van het evangelie in een gegeven context.1

Acht bilaterale dialogen

Lanooy komt tot zijn conclusie op basis van een analyse van acht gevoerde bilaterale dialogen. Zorgvuldig gaat hij in zijn studie na wat de rapporten zeggen over het doel van het heil, de rol van Christus, de toe-eigening van het heil en de rol van de kerk daarin. Het eerste hoofdstuk biedt een kaderstellende introductie, de hoofdstukken twee tot en met negen vormen de analyse en evaluatie van acht oecumenische bilaterale dialogen, terwijl het tiende hoofdstuk de slotbeschouwing over het heil in de dialogen biedt. De helder opgezette studie, voorzien van Nederlandse samenvatting maar helaas zonder index, telt ruim 220 pagina’s.

In het eerste hoofdstuk plaatst Lanooy het ontstaan van de oecumene met nadruk in de context van de missionaire beweging. Die situering speelt in zijn beschouwing, en in de conclusies m.b.t. bilaterale dialogen, een belangrijke rol. Hij schetst namelijk hoe de aandacht voor ‘internal essential characteristics of the church’ de missionaire focus op de wereld gaandeweg overschaduwde.2 Een op de wereld gerichte ecclesiologie maakte plaats voor een benadering die het accent legde op het interkerkelijk en interconfessioneel verstaan van Schrift en traditie, van sacramenten en belijdenissen. Soteriologie, aldus Lanooy, is in de oecumenische dialogen blijvend een belangrijk thema, maar de vraagstelling ontwikkelde zich anders dan in de zendingsbeweging. In de laatstgenoemde prevaleerde immers de vraag naar de betekenis van het heil voor de wereld, terwijl in de bilaterale oecumenische gesprekken het accent verschoof naar het interkerkelijk gesprek over de leer en de implicaties daarvan voor de eenheid van de kerken.3 Hij maakt daarbij nadrukkelijk een onderscheid tussen bilaterale en multilaterale dialogen. Het is een paradoxale ontwikkeling, stelt hij, dat in de bilaterale gesprekken, in tegenstelling tot de multilaterale, ‘this concern for ecclesiology in relation to the world is, to a large extent, absent’.4

Versmalling

Ik las Lanooys studie als missioloog en in de context van mijn werk in zendingskringen. Als zijn conclusie gerechtvaardigd is dan heeft de bilaterale oecumene een ernstig probleem. De oecumene kan niet tot bloei komen zonder de expliciet missionaire vraagstelling naar de verhouding van God en wereld. Zending en oecumene zijn niet toevalligerwijze historisch en theologisch nauw met elkaar verweven. De doelstelling van bilaterale dialogen is niet eenheid of ecclesiologische convergentie als zodanig, maar ‘mission in unity’. De zoektocht naar eenheid is bijbels-theologisch immers verbonden met een authentiek getuigenis (Johannes 17: 21-22).

Lanooy pleit voor nieuwe oecumenische ruimte voor een soteriologische discussie. Deze zou moeten rekenen met tijd en plaats waarin de dialoog plaatsvindt.5 Een (hernieuwde) verbinding van het streven naar eenheid en van concrete heilsbetekenis voor de context kan, stelt Lanooy, een stimulans vormen voor de dialogen en de receptie daarvan. Heil zou ook moeten worden doordacht in termen van persoonlijke ontwikkeling, zelfrealisatie, vrijheid en geluk.

Het verwonderde mij dat hij op dit punt niet nadrukkelijker teruggrijpt op documenten uit de missionaire beweging die hij, als oud-medewerker van het IIMO, goed zal kennen. In de periode 1970-2000 publiceerden diverse oecumenische organen verklaringen over de zending. Hij verwijst in zijn studie wel naar de controversiële wereldzendingsconferentie in Bangkok, maar documenten als Mission and Evangelism (1982) en Together Towards Life (gepubliceerde conceptversie 2012) blijven geheel buiten beschouwing.6 Uiteraard valt dit te verklaren uit de scopus van zijn wetenschappelijke studie, namelijk de analyse en evaluatie van de genoemde acht bilaterale dialogen. Maar als lezer hoop je toch op de enigszins voor de hand liggende verbreding. Dit had het beeld van de versmalling van het oecumenisch perspectief kunnen nuanceren. Zijn conclusies gelden namelijk in veel mindere mate voor de multilaterale oecumenische dialogen.

Zeker in de periode na het jaar 2000 is het gesprek tussen de wereldraadcommissies Faith and Order en World Mission and Evangelism (CWME) intensief gevoerd. De wereldraadrapporten The Nature and Mission of the Church (2005) en het recentere The Church: Towards a Common Vision (2013)7 dragen duidelijke sporen van soteriologische en missiologische discussies over de betekenis van het heil in de wereld en blijven niet steken in een bespreking van de ‘internal characteristics of the church’. De context heeft in deze documenten, zeker in The Church, beslist aan betekenis gewonnen. Zo verbindt The Church de eucharistie als zichtbaar teken van eenheid met participatie in Gods zending ‘for the transformation and salvation of the world’.8 Het eerste hoofdstuk beschrijft de onlosmakelijke verbinding van kerk en zending (de ‘mission of the church’), van het vieren van het heil en de betekenis daarvan voor de wereld. De christelijke gemeenschap ‘finds its origin in the mission of God for the saving transformation of the world. The Church is essentially missionary, and unity is essentially related to this mission.’9 Het derde hoofdstuk behandelt het pelgrimskarakter van de kerk en plaats dit in het licht van het Koninkrijk, terwijl het vierde hoofdstuk specifiek ingaat op de vraag naar de verhouding van kerk en wereld. Het gaat daarin niet om het binnenkerkelijke debat over het ‘hoe’ en ‘wat’ van de toe-eigening van het heil, maar om ‘several significant ways in which the Church relates to the world as a sign and agent of God’s love, such as proclaiming Christ within an interreligious context, witnessing to the moral values of the Gospel and responding to human suffering and need.’10

Zorg

Lanooys slotsom dat de bilaterale dialogen weinig aandacht hebben voor de relatie van ecclesiologie en wereld, moet ons zorgen baren. Terecht vraagt hij daarvoor aandacht. De oecumenische dialoog, bilateraal of multilateraal, kan niet zonder missionaire en missiologische perspectieven. Mission en unity horen bij elkaar, als mission in unity. In de oecumene gaat het om eenheid in Christus’ naam, met het oog op een authentiek getuigenis en herkenbaarheid van het heil. In de zending gaat het om de vertolking van het heil dat we in de kerkelijke gemeenschap rondom woord en sacrament vieren. De integratie van de Wereldraad van Kerken en de International Missionary Council (IMC), in 1961, was niet alleen een erkenning van de schatplichtigheid van de oecumene aan de zendingsbeweging, maar ook van de noodzaak om een balans vast te houden van rondom woord en sacrament vergaderde gemeenschap en op de wereld gerichte missionaire heilsbeweging.

Deze balans is sindsdien blijvend onderwerp van discussie. Zowel de integratie van Wereldraad en IMC als ook de wereldzendingsconferentie in Bangkok stelde het debat over het heil op scherp. De evangelical Roger E. Hedlund beschreef in zijn studie Roots of the Great Debate in Mission hoe de uiteenlopende conciliaire (oecumenische) en evangelische visies op heil tijdens de Bangkok-conferentie tot grote confrontaties leidden. Met name de toespraak van de Indiase theoloog M.M. Thomas, over ‘the meaning of salvation today’, riep verontwaardiging op bij behoudende zendingsmensen, want het heil kon volgens hen niet opgaan in materialistisch, sociale en politieke ontwikkeling. Zending diende niet alleen te gaan over bevrijdende beweging, maar ook over eeuwig behoud en over de rechtvaardiging van de goddeloze.11

Ook in Together Towards Life, de in november 2013 tijdens de assemblee van de Wereldraad in Busan aan te nemen verklaring over de zending, staat de betekenis van het heil op het spel. De rol van de kerk is daarbij eveneens in het geding.12 Als immers zending vanuit de marges plaatsvindt, door degenen die uit ervaring weten wat het leven bedreigt en wat het versterkt, dan stelt dat impliciet de kerk (en haar rol) onder kritiek. Als inheemse wijsheidstradities die het leven versterken teken zijn van Gods heil, dan stelt dat eveneens vragen aan de relatie van ecclesiologie en soteriologie. Volgens meerderen verdwijnt de kerk daarbij te zeer uit beeld. Of scherper nog: de inhoud van het heil in Christus zou daarmee onduidelijk worden.

Lanooy vraagt met zijn dissertatie aandacht voor een prangende kwestie. Oecumenische dialogen die de kerk onvoldoende relateren aan de wereld gaan voorbij aan het missionaire karakter van de christelijke gemeenschap. Het gaat om de noodzakelijke balans tussen de eenheid van het belijden en het apostolaat. De discussie over het primaat van apostolaat of de inzet op convergentie van het belijden zal altijd in enige vorm blijven bestaan. In de praktijk zal de volgorde wisselen, als in een dialogische beweging tussen traditie van de kerk en hoop van mensen, tussen geloofsgemeenschap en missionaire beweging. Daarin komt het er op aan om niet alleen te identificeren wat het heil voor mensen inhoudt, maar ook wat het onheil is dat mensen bedreigt. Pas dan kan de betekenis en reikwijdte van Christus’ werk zichtbaar worden.

Gerrit Noort

Rienk Lanooy: Ecumenism and Salvation:a Critical Appraisal of the Concept of Salvation in Bilateral Ecumenical Dialogues (1970-2000), VU 2013

Dr. G. Noort was onder meer zendingspredikant en is sinds 2010 directeur van de Nederlandse Zendingsraad

1    Lanooy, Ecumenism and Salvation, 188-189.

2    Lanooy, 31-32.

3    Lanooy, 45.

4    Lanooy, 32.

5    Lanooy, 189.

6    Mission and Evangelism. An Ecumenical Affirmation, Geneve 1982. In vertaling gepubliceerd als Zending en Evangelisatie. Een oecumenisch akkoord, Amsterdam 1983; ‘Together Towards Life. Mission and Evangelism in Changing Lanndscapes’, International Review of Mission 2012 (101/2), 250-280.

7    Faith and Order papers 198 en 214.

8    The Church, 2.

9    The Church, 2, 5-8.

10  The Church, 2, 33-38

11  R.E. Hedlund, Roots of the Great Debate in Mission, Bangalore 2002 (vierde gewijzigde editie), 257-290. Over M.M. Thomas, zie 261-262.

12  De Nederlandse vertaling is uitgegeven onder de titel Samen voor het Leven. Zending en Evangelisatie in een veranderende wereld, Amersfoort/Utrecht 2013.

“… ik meen dat men feil gaat, wanneer men het werk van de Geest, de gratia interna, geheel en al meent te kunnen vangen onder de categorie van het sacramentele. Men gaat dan evenzeer feil, als wanneer men meent, het geheel en al te kunnen vangen onder de categorie van het mystieke of het ethische. Men zal niet een van deze drie categorieën, doch men zal ze alle drie nodig hebben, om het werk van de Geest, het uitbeelden van het heil in de existentie en het oprichten van het rijk in het vlees, enigermate uit te drukken. En men zal er goed aan doen, naar nog meer categorieën om te zien. Wil men werkelijk het werk van de Geest, de gratia interna, volledig omschrijven, dan heeft men op z’n minst ook de categorieën van het politieke, het culturele en het historische nodig. De Geest, die het rijk opricht in het vlees, heeft ook de staat in zijn dienst en hij vormt ook de cultuur tot liturgie en hij schept de geschiedenis. Ik kom daar uiteraard nog op terug.”

A.A. van Ruler, De vervulling van de wet, pag. 207/208