Noordmans’ uitgangspunten

logo-idW-oud

 

NOORDMANS’ UITGANGSPUNTEN

‘Het komt mij voor dat Noordmans’ kritiek op Barth aandacht verdient. Ze kan niet zomaar als misverstand worden afgedaan’, zegt Karel Blei in zijn artikel ‘Noordmans contra Barth, inzake de schepping’ (zie IdW 4 en 5). Dat vind ik ook al jaren en het artikel van Karel Blei steunt me daarin door veel tevoorschijn te halen en veel te verduidelijken.

Het gaat hier echter om een complexe materie en niet alles wordt even duidelijk. Ik wil proberen, doorgaand op deze weg, te zoeken: wat de belangrijkste uitgangspunten in het denken van Noordmans zijn.

‘God is Eén. Maar als wij over God spreken, houden wij geen mystieke oefeningen. Wij fixeren Gods éénheid niet. Wij luisteren naar het spreken van God. In den beginne al was er een Woord bij God en dat Woord is in de wereld geko-men. … Dat is het meervoud in God. Hij is niet een eeuwig zwijgen, maar Hij spreekt, Hij komt, Hij troost. Hij is de God der beloften. … Dat meervoud moet in iedere toespraak te merken zijn. … God openbaart zich als Vader, Zoon en Heilige Geest. De hele bijbel doet Hem zo kennen. … de belijdenis der Drieëenheid of Triniteit. …

De christenheid is er dan ook allereerst op uit geweest om deze regel voor de prediking zuiver te formuleren. Dit dogma is ‘t eerst vastgesteld. De kerk ging daarbij uit van een Preek van God zelf, van het Woord, van Jezus Chris-tus. … Daarin werd de hele bijbelse openbaring, van de Schepping tot Pinksteren in één grootse figuur vastgelegd. … Dit is vooral het werk geweest van de Oosterse kerk, de kerk in het oostelijk deel van het Romeinse rijk, die door haar wijsgerige scholing in staat was te zorgen, dat de school de waarheid der kerk niet bedierf.’ (Herschepping, 29,30)

Deze woorden uit ‘Herschepping’, dat in 1934 verscheen, geven mijns inziens de uitgangspunten weer, waaraan Noordmans z’n hele leven trouw is gebleven. Hasselaar zegt hierover: ‘Wie aan het christologisch en trinitarisch dogma van de oude kerk voorbijgaat als aan een geantiqueerde, halfgriekse denkwijze, … weet niet hoe diep deze kerk belezen was in de Heilige Schrift; óók in het Oude Testament ondanks de kunstgrepen van de allegorese.’ (Dr. J.M. Hasselaar – Dr O. Noordmans, Hoofdmomenten van zijn Theologie, 1958, blz. 48.) In een artikel in In de Waag-schaal heb ik vorig jaar drie theologen genoemd: Karl Rahner, Rochus Zuurmond en Dr. C. van der Kooi, die deze visie, de triniteit weer als regel voor de schriftuitleg in ere te herstellen, ondersteunen (IdW 38/3). Noordmans was ons allen daarin dus reeds vóór.

De kritiek van Noordmans op Barths scheppingsleer volgt ook uit dit uitgangspunt. Noordmans zegt: in de triniteit wordt ‘de hele bijbelse openbaring, van de Schepping tot Pinksteren, … vastgelegd.’ De schepping, die wij kennen, is de schepping van Genesis 3. De schepping, die door Christus dood en opstanding wordt herschapen, kennen wij niet, maar wordt ons beloofd in het eschaton, maar verschijnt nu ook al, stukje bij beetje, ten dele, door de Geest gegeven. ‘Het paradijs is een plek licht rondom het kruis’, zo formuleert Noordmans het.

Vanuit deze visie strijdt Noordmans tegen alle opvattingen, die ergens een objectieve, voor iedereen zichtbare goede schepping menen te zien. Dus tegen ‘bloed en bodem’, maar ook tegen natuur én genade naast elkaar, tegen Kuyper en tegen van der Leeuw. En dus ook tegen Barth.

Barth denkt zo’n objectieve schepping te vinden door vanuit de goddelijke natuur naar de menselijke natuur van Christus en vandaar naar de mens in het algemeen allerlei analogieën te ontwerpen. Noordmans zegt dan dat Barth ‘te veel uit het centrum van het geloof naar de periferie uitbuigt’, wat dus niet in overeenstemming is met Noordmans’ uitgangspunt. Je zou ook kunnen zeggen dat Barth iets doet wat in de triniteitsleer streng verboden is, nl. het ‘onge-deeld en ongescheiden’ veronachtzamen. Bovendien brengt Barth ook nog een hiërarchie in al deze analogieën aan, wat weer in strijd is met het ‘homoöusios’, het gelijk zijn van Vader, Zoon en Geest.

In zijn strijd tegen die machtige traditie van scheppingsopvattingen, die dachten met Genesis 1 vv de ware schepping alvast van God in handen te hebben gekregen, daar de ‘vormen’ al van te kunnen zien, heft Noordmans de strijdkreet aan: ‘scheppen is scheiden’. Hij bedoelt daarmee dat de schepping alleen door het oordeel van God in Christus over de schepping: dit wel en dat niet, gekend kan worden. ‘Een plek licht rondom het kruis’, verder geen vorm. Alleen, als hij dan dat scheiden met Genesis 1 gaat uitleggen als scheiden tussen licht en duisternis, tussen wateren onder en wateren boven enz., dan treft hij met die kreet zichzelf. Want iedereen denkt tegenwoordig dan meteen: O ja, dat is Yin Yang, die Chinese vorm, die de schepping in tweevoud samenvat. Maar dat is nu juist wat Noordmans wil bestrij-den. Niet ‘scheppen is scheiden’ dus, maar scheppen is oordelen.

Over Genesis 1 en 2 tegenover Genesis 3 stelt Noordmans dan allerlei moeilijke redeneringen op, zoals: De bijbel begint met Genesis 1 en 2, maar eigenlijk begint ze met Genesis 3. Na jaren van verdieping in tenach samen met de Amsterdamse school denk ik dat het eenvoudiger kan. Genesis 1- 11 gaat over het oordeel van God: In Genesis 1 en 2 zegt God: luister naar mijn stem, in Genesis 3 doet de mens dat niet, met als gevolg de uitdrijving uit het paradijs. Dat is toch de samenvatting van wat steeds in tenach gebeurt?! God zegt: Ik verlos je uit Egypte en breng je naar het beloofde land, luister naar mijn stem. Mozes is even weg op de berg en het volk danst voor het gouden kalf, met gevolgen. En zo gaat het heel tenach door. Deuteronomium 28 vat het zo samen: ‘Indien gij dan aandachtig luistert naar de stem van de Here, uw God, en al zijn geboden, die ik u heden opleg, naarstig onderhoudt, dan zal de Here, uw God, u verheffen boven alle volken der aarde. De volgende zegeningen zullen alle over u komen en uw deel worden, indien gij luistert naar de stem van de Here, uw God (…) Maar indien gij niet luistert naar de stem van de Here, uw God, en niet al zijn geboden en inzettingen, die ik u heden opleg, naarstig onderhoudt, dan zullen de volgende vervloekingen alle over u komen en u treffen …’ (NBG-vertaling)

De zegen en de vloek, het oordeel – met dat thema is tenach samen te vatten. Genesis 1 en 2 is het land van belofte, dat Adam, Israel steeds weer verliest.

Leven we dan alleen van beloften? Nee. Zoals Karel Blei zegt: ‘Voor Noordmans zelf is de eigenlijke werkelijkheid van de openbaring nog te verwachten, en is ze nu alleen nog maar fragmentarisch speurbaar, in het werk van de Geest. Maar daarin is ze dan toch wel speurbaar.’ (IdW (39/5)

De Geest, de derde persoon van de triniteit, geeft ons al beginselen en onderpanden van dat beloofde leven. Hierover heeft Noordmans, vanuit zijn zelfde uitgangspunt, ook veel geschreven. Zijn posthuum verschenen artikel in In de Waagschaal van 27 september 1958 besluit hij met deze zin: ‘Wij (protestanten) bedden alles veel dieper in in het werk van de H. Geest, in het derde trinitarisch werk.’

Aart van den Dool