Mijn eerste NCSV-kamp

logo-idW-oud

 

MIJN EERSTE NCSV-KAMP

Tegen dat het Kerst werd nam de spanning altijd toe, want binnenkort zou er weer een nieuwe NCSV-folder met zo-merkampen op de kokosmat liggen. De zomer na de eerste klas ging je naar je eerste NCSV-kamp. Dat stond bij ons vroeger thuis even vast als dat je op pianoles zat, of elke zondag in de kerk achter je moeder aanschoof op de tweede rij om een uur naar je vader te kijken. Ik keek in die dagen meer uit naar dat kamp dan naar het koninkrijk waarvan hij sprak.

Maar als Jacob moest ik wachten, want ik zat nog op de lagere school. Terwijl mijn drie oudere zussen om de twee-kleurenfolder (zwart en rood) vochten, en voor de dag kwamen met geheimzinnige, maar veelbelovende termen als ‘Woudloperskamp Arcen’ of ‘Punterkamp Kalenberg’, en later ook ‘NAVO-kamp Brussel’, wat bij mij nu heel andere associaties oproept dan slapen in een tent op stro na het zingen uit de kampbundel – terwijl zij dus in onderhandeling traden over het juiste tijdstip en de juiste kosten, kon ik niet anders doen dan dromen van de jaren die spoedig zouden komen. Ik had trouwens al bepaald dat hoogtepunt en tevens afsluiting van mijn kampcarrière ‘Fietskamp Denemarken’ zou worden, voor 15-17 jaar, gemengd. Dat kamp kwam elk jaar weer terug, had ik al gauw gemerkt, dus dat zou ook wel zo blijven. De aanduiding 15-17 jaar gaf een wat veiliger gevoel dan het toch wat onbepaalde ‘16 jaar e.o.’, wat de hoogste leeftijdscategorie was, en die minder logica vertoonde dan de keurige rijtjes 12-14, 13-15, 14-16 en 15-17, die elk zo hun eigen charme en lading hadden.

Toen kwam mijn zomer. Ik weet niet wat er precies fout is gegaan in de communicatie vooraf, maar in elk geval wel iets. Ik koos voor ‘Sportkamp Waschkolk’, 12-14 jaar, jongens. Was het de vakantie in Frankrijk die nog alleen ruimte voor dit kamp bood? Het werd natuurlijk wel een hele logistieke onderneming, vier kinderen op kamp. Nam ik, zoals altijd, het geschreven woord veel te letterlijk, toen ik las dat er altijd wel één sport is die je leuk vindt, zonder bij mezelf na te gaan of dit voor mij ook klopte? Ja, ik had drie jaar eerder met hart en ziel Ajax gevolgd op weg naar de finale van de Europa Cup I die ze tot slot, bittere tranen, van AC Milan verloren. En daar was mijn korte flirt met judo, waar de lol meteen af was toen ik een jongen met de rode band zo neerlegde met wat behendigheid en domme kracht. Wat is dat toch rot als je als jongen ontdekt dat de spelregels van deze wereld niet op jouw lijf geschreven zijn! Of kon ik, toen ik dan eindelijk kiezen mócht, niet meer kiezen?

Enige nattigheid begon ik te voelen toen een aardige NCSV-leidster op een voorbereidingsdag, ik meen in Zwolle, zei dat ik dan waarschijnlijk wel van sport zou houden, waarna ik haar het antwoord schuldig bleef, of misschien zelfs wel mompelde van ‘nou nee, eigenlijk niet’. Inderdaad: de tijd van het balletje trappen was voorbij. Gymnastiek ervoer ik inmiddels als een regelrechte marteling, nog vervelender dan Engels. Maar dat was school, en dit was een kamp van de NCSV! Ik zou, staande op de schouders van mijn zussen en heel het voorgeslacht, wel merken dat er ook voor mij een plaats was op het stro. En verder zou ik mijn mannetje staan, want, eerlijk is eerlijk, wie waagt het om naar een sportkamp te gaan terwijl hij helemaal niet van sporten houdt? Juist. Hier lag zelfs iets van een opdracht die ik vagelijk vermoedde. Misschien moest ik mijn vader wreken? Mijn moeder winnen? Ik heb thuis geleerd om de vijand met open vizier tegemoet te treden, wat grensde aan het leggen van je hoofd in de bek van een leeuw en dan hard roepen: ‘Ik doe niet mee!’ Ik moet vaak aan Simson denken.

Het was een snikhete dag toen wij onze ouders vaarwel zeiden. Ik wuifde een Renault 6 achterna; er waren er ook die een Saab of Volvo uitwuifden. Anderen voelden zich al te oud om wie of wat dan ook na te wuiven. Na het inrichten van de tent kregen we limonade en we keken elkaar eens aan. Nog bevond ik mij in een heerlijke anonimiteit. Zou ik die jongen zijn die de honderd meter aflegde in zoveel seconden? Die topscorer was in het plaatselijk elftal? Ik ge-loofde haast zelf in mijn tot dan toe onopgemerkte kwaliteiten die de kampleiding door sport en spel in mij zou weten los te maken… Maar herinner mij van deze eerste middag vooral de verbaasde gezichten toen ik op de vraag wat míjn sport dan wel was, weer met een mond vol tanden of vage glimlach stond. ‘Van wie móet dat eigenlijk?’ is een vraag waar ik me vaak aan vastgehouden heb in het leven; toen heb ik hem nog niet hardop gesteld. Toen we echter, later, om er in te komen, met zijn allen gingen zwemmen in de Kolk, en die lange slungel naast mij met zijn parmantige duikbril op mij achteloos toevertrouwde dat hij zwemdiploma H had, drong het definitief tot mij door dat ik de ver-keerde keuze had gedaan. Diploma H! Ik wist niet eens dat dat bestond, dat zoiets kón.

Nooit zal ik de wedstrijd vergeten een paar dagen later wie het snelste was op de crossfiets: tijdrijden op een van tevoren uitgestippeld parcours. Ik achtte mij niet helemaal kansloos, want ik beschik al vanaf mijn geboorte over stevige kuiten. En jawel, ik héb bovenaan gestaan, met de snelste tijd op mijn naam! Maar dat was omdat mijn naam met een B begint en ik de eerste was die mocht rijden. Allen die na mij startten, deden het sneller, en terwijl zij alleen maar oog hadden voor wie zou overwinnen, was ik bezig met de vraag van het verlies: zou er dan toch niet één jongen zijn, nog langzamer dan ik? Het leven is onverbiddelijk: de eerste zal de laatste zijn.

Wat moet ik verder nog zeggen? Zo een kamp duurt acht dagen, en waar ik altijd goed in was, dat deed ik: eten. Eten is mijn geheime wapen, ik eet iedereen er zo uit, met of zonder diploma, met of zonder fiets. Ik kende de NCSV-pannen dan ook van binnen en van buiten, van havermout tot Chili con carne, en al hun butsen. En dan heb ik nog een ander, zij het wat merkwaardiger wapen: ziek worden. Ook dat gebeurde. De laatst twee dagen lag ik op het stro in een snikhete tent, moederziel alleen, met oorpijn en pijn in de benen mijn verlatingsangsten te doorstaan. Al-leen Laura Cammeling, een vrouwlijke leidster, ik weet haar naam nog, keek in mijn herinnering naar mij om, maar dit zal wel overdreven zijn. In zo een geval sta ik trouwens ook altijd weer op tijd op voor de bonte avond, waar ik mij dan niet onbetuigd laat. Als ik me goed herinner heb ik zelfs met twee andere jongens een afscheidslied geschreven waarin we zongen dat we een heerlijke tijd hadden gehad.

Natuurlijk had ik naar een cabaretkamp moeten gaan. Maar ja, dat was er niet voor 12-14. Op die leeftijd willen jon-gens namelijk sporten.

Mijn wraak is zoet en volledig geweest. Met nonchalance, ja minachting, keek ik voortaan neer op al mijn sportieve klasgenoten, ijverig in actie met stick of bal. Ik keek niet naar de knuppel of naar het doel, maar uit naar de komende grote zomer, naar het nieuwe NCSV-kamp dat ik met zorg had uitgekozen.

‘Fietskamp Denemarken’ is er nooit van gekomen. De kampen die wel kwamen behoren tot de gouden uren van mijn puberteit. Maar dat is een heel ander verhaal.

Wessel ten Boom