Met naam en voornaam

logoIdW

MET NAAM EN VOORNAAM

Van de in dit blad uitgebreid besproken Christelijke dogmatiek – compleet met een antwoord van de schrijvers in drievoud – is opvallend genoeg een wezenlijk en buitengewoon interessant deel ervan onderbelicht gebleven. Dat is het naamregister, het ‘en dit zijn de namen….’ Altijd boeiend om op te slaan, maar laat ik niet verhelen dat mijn aandacht in het bijzonder geprikkeld werd door ijdelheid: ik trof mijn eigen naam in een hoofdstuk. Of nee, verwondering daarover en toen snel daarna de ijdelheid. Ik sloeg het namenregister op of ik ook elders nog spreektijd had gekregen. Daar stond ‘ik’, tussen alle anderen in (zij het met enkel een verwijzing naar die ene passage). Met naam en voornaam nog wel. Dat heeft iets familiairs. Je bent gekend, ‘wij kennen elkaar’. Je hoort erbij.

Met enige nieuwsgierigheid keek ik de namen langs, in welk gezelschap ik me dan verder bevond. Ik trof daar meteen de in dit blad ook niet onbekende W.M. Dekker aan en W. ten Boom, uiteraard in de schaduw van K.H. Miskotte en K. Barth (heel vaak). Klinkende namen! En dan de eigen naam daartussen. Ongehoord.

Markante namen en vaak al even markante voorletters! Wie K.H. zegt, heeft eigenlijk al genoeg gezegd, en datzelfde geldt voor initialen als A.A., F.O., G.G., F.D.E., G.W.F. en J.A.B. Omdat mij een tweede naam ontbreekt, ben ik daar altijd enigszins jaloers op geweest. Och, had ik alleen maar de extra ‘h’ van Ph. Hoedemaker! (A.L.Th. de Bruijne heeft dus wat voorletters betreft alles.) Ik troost me met de gedachte dat niet de minsten het ook met één voorletter moeten doen. Neem K. Barth of O. Noordmans, al oogt die enkele initiaal bij zulke grote namen altijd wel wat potsierlijk … Het moet met naam en voornaam, of met de familienaam zonder meer.

Terwijl ik daar zo wat over nadacht, zag ik het op eens: bij al deze namen stonden nuchter en zakelijk enkel de initialen! Als Wessel W. werd (terwijl het eigenlijk W.H. zou moeten zijn), en ook Dekker, W.M. niet met het familiaire Willem Maarten werd benoemd, waarom stond ik dan wel met voornaam? Hoorde ik er dan misschien juist niet bij, of althans, toch niet helemaal. ‘Ach ja, dat is …. Je weet wel.’ Een beetje zoals ‘Willempie’ van de bekende komiek A. van Duin. Deed ik voor spek en bonen mee?

Misschien is er een andere reden, dacht ik snel. Van de schrijvers ken ik G. van den Brink nog van de studie, maar of ik zomaar Gijsbert tegen hem zou zeggen weet ik niet (en C. van der Kooi is voor mij op zeker geen Kees maar professor). Maar hij zou me zeker bij mijn voornaam kunnen noemen. Was dit misschien een passage of hoofdstuk door VdB geschreven? Het zou kunnen natuurlijk …

En toen viel mijn oog op André Hazes. Nog een voornaam. Wacht eens even, stond ik in dat rijtje? Hoorde ik bij die categorie, niet zozeer theoloog, vakgenoot, maar ja, hoe moet je dat zeggen… tekstdichter, schrijver, literator, artiest! Het zou wat merkwaardig zijn, maar ach, mijn stijl mag er zijn, dacht ik zo. En jawel, snel de rijen afgaand zag ik allemaal schrijvers van naam met voornaam genoemd: Graham Greene en Maarten ’t Hart, Frans Kellendonk, en meer nog Gerard en Vonne en Arnon en Martinus …

Maar niet alleen schrijvers kregen voornamen. Ook kunstenaars en filosofen – Francis Bacon, Slavoj Zizek, Daniel Lohues, Lars von Trier – werd de afkorting bespaard. Stuk voor stuk mannen van de wereld. Dag Hammarsjköld. Edward Hopper. Alain Badiou. Maar inmiddels was ik na Chaim Potok ook Schalom Ben-Chorin tegengekomen en warempel: ook allerlei andere Joodse auteurs werden voluit ook met voornaam genoemd. David Flusser. Pinchas Lapide. Geza Vermes. Van minder irenische auteurs had het nog een klein stekelig geintje kunnen zijn om juist bij deze Joden doopnamen te noemen. Maar laat ik me met mijn geciteerde publicatie nogal in de Joods-christelijke ontmoeting begeven … Daar kent men elkaar en gaat het er persoonlijk aan toe. Maar aangezien S. Schoon en H. Vreekamp, die genoemde auteurs waarschijnlijk ontspannen zouden tutoyeren, niet als Simon of Henk (laat staan: Hendrik) geregistreerd waren, kon dat ook de reden niet zijn. Bovendien, juist typische voornamen die men ook in die hoek vrijwel altijd noemt ontbraken weer: A.J. Heschel, M. Buber en E. Levinas. Er was geen touw aan vast te knopen. Want nu zag ik opeens ook allemaal grote literatoren enkel initiaal genoemd: F.M. Dostojewski, S. Howatch, W.J. Otten, S. de Beauvoir.

Nog een laatste andere voorname groep zag ik, die allen joviaal bij de voornaam werden genoemd: figuren van kerkhistorische betekenis, kerkvaders, pausen en reformatoren. Ik zou er mijzelf niet meteen bij neergezet hebben, maar als Van der Kooi en Van de Brink het wellicht wel zo zien … wie ben ik om ze tegen te spreken! Natuurlijk zijn het namen van eigen orde en kun je daarbij niet echt van voornamen spreken, alsof er een A. van Hippo is geweest, en er een G. van Nyssa en een G. van Nazianze in het bevolkingsregister stonden. Hier kunnen de namen niet gemist worden (en dat meende men dan wellicht ook voor mij)! Daarom ook Paschasius (Radbertus) en Armandus (Polanus) en Faustus (Socinus) en Zacharias (Ursinus). Maar de verwarring is weer compleet als we hier een Maarten Luther tegenkomen naast een Ph. Melanchton, een Th. Beza en een J. Calvijn. En dan hebben we nog een Pseudo-Dionysius en op een Pico della Mirandola loopt het helemaal stuk. Kan zijn hij voor z’n vrienden als ze hem op straat tegenkwamen inderdaad Pico was (‘Hé Pico, lang niet gezien!’), maar zijn eigenlijke voornaam ontbreekt, er is van Giovanni zelfs geen G. overgebleven en daarmee is hij de enige in de lijst.

Het was me duidelijk. Hier, in het register van deze dogmatiek heerste geen systematiek meer, geen consistentie. Er kon achter voornaam of initiaal geen bedoeling zitten. Wie weet worden in een tweede druk ook in het register van dit leerboek de rechte lijnen van het systematische doorgetrokken. En kiest men dan voor kort en zakelijk (initialen) of voor de sfeer van vertrouwdheid die samenspraak en twistgesprek hoort? Is men onder collega’s of onder vrienden?

Los daarvan is duidelijk: zoals bij andere boeken is ook bij de Christelijke dogmatiek het register een aardige achterdeur om het boek binnen te komen. Het geeft van alles te denken. Het toont hoe breed divers en eclectisch de auteurs lazen. Wie wel en wie niet? Honderden namen wel: Berengarius van Tours, F. Nietzsche, Desiderius Erasmus, W.A. Sinninghe Damsté, Ni To-Sheng (Watchman Nee), W. à Brakel, Albert Einstein, P.R. Eddy en Frits en Riek de Zwerver – voor allen geldt ongetwijfeld bien étonnés de se trouver ensemble, al dan niet met naam en voornaam.

N.N.