De missionaire roeping van de Protestantse Kerk in Nederland

logoIdW

 

DE MISSIONAIRE ROEPING VAN DE PROTESTANTSE KERK IN NEDERLAND

Begin september verscheen er een bundel artikelen van voornamelijk voormalige medewerkers in de hervormde en gereformeerde zending over ‘de missionaire roeping van de Protestantse Kerk in Nederland anno 2010’. Daarin vra-gen zij nadrukkelijk om aandacht voor die missionaire roeping uit ongerustheid dat deze in het huidige beleid van de landelijke dienstenorganisatie ten onder gaat in zakelijkheid in het dienstencentrum zelf en in dat deel van het werk dat via de kanalen van ontwikkelingssamenwerking financiële steun krijgt. Sinds 2007 is er namelijk een nauwe sa-menwerking tussen de Landelijke Dienstenorganisatie, in dit geval Kerk in Actie buitenland, en ICCO, de protes-tants-christelijke organisatie op het terrein van ontwikkelingssamenwerking. Naar aanleiding van de bundel maak ik enige opmerkingen.

Kort geleden mocht ik in het kader van de door de Protestantse Theologische Universiteit vestiging Leiden georgani-seerde reeks debatten een discussie voeren met de historicus James Kennedy. Het ging om het door hem in zijn boek Stad op een berg gevoerde pleidooi voor de kerk als ‘contrastgemeenschap’. Ik legde andere accenten door te pleiten voor een ‘kritische participatie’ in het publieke domein: een vanuit de eigen geloofsvisie gevoede inzet in de publieke ruimte. Dat hoeft niet bij voorbaat uit te lopen op een contrast met anderen, want in ‘de’ wereld zijn anderen met wie overlappingen in visies en doelstellingen te vinden zijn en met wie omwille van de zaak die aan de orde is goed kan en moet worden samengewerkt. Het woord ‘kritisch’ (dat overigens ook op kerken zelf terugslaat!) hoort er wel bij, omdat steeds geprobeerd zal moeten worden om vanuit bijbel en christelijke traditie de eigen aard van de inbreng te bepalen (ik weet dat dit niet eenvoudig is, maar het gaat me nu om de principiële denklijn).

Die vraag naar de verhouding tussen ‘openheid’ en ‘eigen identiteit’ is geen theoretische, maar heeft directe beleids-relevantie voor kerken. Zo vindt er op dit moment binnen de Wereldraad van Kerken een discussie plaats over de diaconale hulpverlening als het gaat om de internationale hulpverlening omdat deze nu plaatsvindt via ‘faith based organizations’ die door de overheid gesubsidieerd worden. Zij moet daarbij voldoen aan door de overheid gestelde eisen, die bijvoorbeeld uitsluiten dat geld voor missionair werk wordt gebruikt. Voorts hebben kerkelijke activiteiten een eigen karakteristiek (dicht bij mensen, trouw blijven ook als er geen directe resultaten zijn), die op gespannen voet kunnen staan met projectmatig denken dat op ‘targets’ wordt afgerekend. Diepere achtergronden van deze ont-wikkelingen zijn een sterke invloed van instrumentele rationaliteit in het huidige beleidsdenken alsmede het feit dat binnen de publieke ruimte argumenten die gebaseerd zijn op het christelijk geloof steeds minder als zodanig gelden. Het is daarom des te meer van belang om een eigen goed doordachte visie te hebben, te weten waar men voor staat om zo des te beter om te kunnen gaan met die instrumentele rationaliteit (die in zich niet verkeerd is, maar niet over-heersend mag worden) en de eigen positionering in het publieke domein.

Deze vragen zijn ook aan de orde bij het beleid van de landelijke dienstenorganisatie. In de bundel worden kritische vragen gesteld bij de genoemde samenwerking met ICCO. Deze organisatie werd in 1965 opgericht om een deel van het kerkelijke ontwikkelingswerk (mee) te kunnen financieren (de oorspronkelijke afkorting betekende: Interkerkelijke Coördinatie Commissie Ontwikkelingsprojekten). Prof. J. Verkuyl was voorzitter en Jone Bos secretaris en later direc-teur. Eén van de door de kerken in navolging van de Wereldraad van Kerken zelf geformuleerde uitgangspunten was dat er geen steun zou worden gegeven aan missionaire projecten. Het is in lijn hiermee dat de huidige samenwerking vooral werelddiaconaat en noodhulp betreft. Het werk van de zending is in een eigen zelfstandige afdeling onderge-bracht, omdat de Protestantse Kerk in Nederland dat zelf wilde en omdat ICCO geen geld mag gebruiken voor de expliciete verkondiging van het christelijk geloof. Deze constructie maakt het mogelijk om elkaar (ICCO en kerk) te versterken in het diaconale werk.

Tot de identiteit van de kerk behoort de inzet voor hulp aan mensen in nood en het werken aan sociale gerechtigheid en verzoening. Dat heeft een waarde in zichzelf: ook al wordt er geen mens door bekeerd tot het christelijk geloof, dan nog zou de kerk het moeten doen. Daarom heeft het diaconaat als eigen onderdeel van de roeping van de kerk terecht een uitdrukkelijk benoemde plaats in de Protestantse Kerk in Nederland. Als volbloed-man van het diaconaat onderstreep ik echter dat de missionaire roeping van de kerk daar niet in opgaat. Er is een breder veld van vragen over heil en onheil in het licht van het christelijk geloof waarover de kerk haar licht heeft te doen schijnen, zowel op individueel niveau als in het publieke domein. Overigens staat diaconaat altijd in een betekenissamenhang die als het goed is verwijst naar het evangelie, ook al zal dit soms al naar gelang omstandigheden en context minder expliciet kunnen en soms zelfs moeten gebeuren. Daarom is het goed dat zending afzonderlijk en zelfstandig gepositioneerd is in de Dienstenorganisatie met wel goede verbindingen met het werk op het terrein van diaconaat en ontwikkelings-samenwerking.

Een wezenlijk inzicht daarbij is dat werelddiaconaat zending en internationale oecumenische relaties onmisbaar zijn voor het kerk-zijn. Alle kerken zijn kerken in wording. Geen enkele kerk is de Kerk in de volle zin van het woord. Van-daar dat kerken bereid moeten zijn om van elkaar te leren. Kerken en christenen vormen samen, in uiteenlopende contexten en vanuit verschillende geloofstradities, het wereldwijde lichaam van Christus. Kerken dienen het eigen kerk-zijn en het geloof te bezien in het licht van de ervaringen en visies van anderen. Kerk-zijn is een doorgaand leer-proces. Het gaat dan niet alleen om kerken die geografisch ver weg zijn, maar ook bijvoorbeeld, zoals genoemde bundel terecht signaleert, om die verre wereld hier dichtbij, zoals migrantenkerken. Dat leerproces heeft betrekking op de kerk in haar geheel: in haar nationale gestalte en op lokaal niveau. Vandaar dat er in het landelijke beleid er terecht weer veer aandacht is gekomen om kerkelijke gemeenten in dat communicatieve proces te betrekken, zowel op het diaconale vlak als dat van de zending.

Een aantal factoren heeft de context voor zending en diaconaat sterk veranderd. Zij komen in de bundel aan de orde, maar worden mijns inziens te weinig doordacht in hun consequenties en de vraag hoe men zich daarmee te verhouden heeft. Te noemen zijn onder meer het teruglopend ledental van de kerk, congregationalistische tendensen in de kerk (waardoor een gezamenlijke kerkelijke verantwoordelijkheid minder beleefd wordt), de sterke concurrentie op de zogeheten chari-markt, die naar plaatselijke gemeenten en individuele christenen doorwerkt (dit roept de vraag op: hoe kun je mensen aanspreken zonder dat waar het je omgaat, verliest), de oude zendingsrelaties die omgezet wor-den in partnerrelaties maar waar het geld bij kerken in het Westen zit en zo is er meer te noemen. In het ingewikkelde krachtenveld zal het erom gaan de wereldwijde missionaire communicatie in haar volle breedte vorm te geven. Een-voudige modellen, ook organisatorisch, zijn daarbij niet voorhanden. Dat alles pleit ervoor om steeds goed voor ogen te hebben waar het om gaat. Met het oog hierop onderschrijf ik de in de bundel genoemde wenselijkheid van een missionair trainingscentrum waarin, gerelateerd aan de praktijk, missionaire ervaringen gedeeld worden, toerusting plaatsvindt alsmede een reflectie op wat deze ervaringen betekenen voor ons kerk-zijn en geloof, ook in het samen-doen, zoals in de liturgie, intercultureel bijbellezen en de inzet voor sociale gerechtigheid.

Herman Noordegraaf

Jaap Breetveld/Philip Quarles van Ufford, Als uw leerlingen tussen de volken. Op zoek naar de missionaire roeping van de Protestantse Kerk in Nederland anno 2010, Zoetermeer 2010