Met messiaanse getij

logoIdW

 

Ooit, in ver vervlogen tijden, toen Breukelman nog bijna onbekend was, mocht ik hem namens de NCSV vragen als spreker op een studieconferentie. Het werd van belang geacht dat ik dit verzoek mondeling toelichtte. Dus op naar de pastorie op een van de Zuid-Hollandse eilanden. U begrijpt, lieve lezer, dat hij mij een dag lang uitlegde wat wij hadden moeten bedoelen. Toen hij aan het einde van de middag mij opmerkte en zag hoe totaal geïntimideerd ik erbij zat zei hij opeens, om in eenvoud het contact te herstellen: ‘Nou ja, er is natuurlijk eigenlijk maar één vraag over het Oude Testament: gaat het allemaal ergens over of niet?

 Met vreugde mag ik bij U een boekje introduceren dat met bevlogenheid en hartstocht deze vraag opneemt: ‘Ethische oefeningen voor het leerhuis en daarbuiten. Leven in het teken van de letter Beth’ van Albert K. van Kooij. Het neemt ook het Nieuwe Testament nog in zijn slipstream mee; de brieven meer dan de evangeliën. En zo noemt het als “het beslissende tijdvak van de geschiedenis” de periode van 500 vóór tot 100 na Christus; dat betekent dat het de schriftelijke fixatie van het verhaal van Israël centraal stelt. Met daarmee verbonden, wat veel belangrijker is, de tijd, of het getij zoals van Kooij liever zegt, van het wonder dat een gemeenschap dit verhaal als haar vormende voorgeschiedenis accepteert. Een verhaal waarin het beschreven wordt als een falende gemeenschap, die steeds weer ondergaat en weer tot opstaan gebracht wordt. Uniek in de wereldgeschiedenis: je falen als het ware je vijanden al bij voorbaat aanbieden. In ballingschap, ontmanteld als een vestingstad waarvan de wallen en muren ontmanteld zijn. Daarmee gedwongen af te haken in de strijd om zelfbehoud. Levend in een land dat niet het land van herkomst is maar het land van belofte. In de verstrooiing evenzeer thuis-als-niet-thuis: uitgezaaid in de wereld waar het het geheim van de echte humaniteit in liturgie en daden present mag stellen.

Ik probeer de gebruikte terminologie van dit boek enigszins weer te geven. Eén van de verdiensten van dit boek zit hem in de pogingen opnieuw de Hebreeuwse kernwoorden als nieuw te presenteren. Daarbij is het duidelijk dat de keuze voor dit getij (500 voor Christus tot 100 na Christus) de nadruk legt op het gaan doen. Ben ik het met de keuze voor deze periode, deze opzet eens? Dat is voor mij niet aan de orde Ik voel me als een schilder die naast een collega zijn ezel bij hetzelfde stadsbeeld heeft gezet en nu even bij de buurman gaat kijken: Goh, jij durft, die kleur, die partij zo te accentueren. Zelf, waar ik een getij moest kiezen, opteer ik meer voor de Richterentijd, die de terminologie voor de Messias leverde, en de Syro-Efraimitische oorlog die het Kerstverhaal zou moeten vullen: de wonderlijke situatie waarin Israel in zijn twee delen over hetzelfde lot: ballingschap moet nadenken als enerzijds nu al slachtoffer en anderzijds als voorlopig nog aan de dans ontsprongene. En in dat verband leert: het niet doen van het goede als het getij daarvoor aan de orde is, is erger dan welke overweldiging door het blinde geweld ook. Guus Kuijer zei, naar aanleiding van zijn bijbelversie: “Israël heeft altijd geprobeerd het toeval tot rechtvaardigheid te dwingen.” Je zou dat kunnen variëren met: het noodlot tot opdracht om te vormen.

Die geschiedenis loopt door in Jezus als Hij oog in oog staat met het geweld van het dan vigerende wereldrijk. Rome manifesteert zich in het geweld van zich zelf blindelings toegeschreven fatsoen. Maar ook in het Nieuwe Testament is de vraag aan de orde: wat is het grootste opstandingwonder: is dat niet dat leerlingen in één nacht van verloochenaars transformeren in kiezers van het verhaal van de falende opgestane?

Zo doe ik het dus, zo probeer ik de cursus Theologische Vorming Gemeenteleden te presenteren hoe het echt ergens over gaat. Het boek van Van Kooij geeft ook sterk de indruk dat het in het leerhuis is gegroeid. Prachtig.

 

In de eerste zes hoofdstukken (allemaal ethisch gerichte bezinningen en praktische suggesties voor een nieuwe houding in de tijd) komen veel kernwoorden aan de orde, die al tot de kroonjuwelen van het nieuwe denken over Tenach horen. De Naam, de zalving, koning en priester naast de profeet: vaak worden de herformuleringen van deze woorden iets uitgebreid, enkele stappen verder doordacht. Een gevaar is hier dat de vernieuwde terminologie direct zoveel gebruikt wordt dat ze haar frisheid al bijna verliest.

Het laatste hoofdstuk heet ‘het schisma voorbij’. Hoofdstelling: het schisma tussen Joden en Christenen heeft geen bijbelse grond. Uitgewerkt: de toenmalige Judeese leiders hebben de Messiaanse levenswijze-in-ontmanteling van Jezus afgewezen op dezelfde manier zoals de kerk, met name na 325 na Chr. dat heeft gedaan. Ethisch getoetst (ook het probleem van dit schisma is zuiver ethisch, niet speculatief-theologisch of religieus) leeft de kerk in dezelfde spagaat als “Israël”. Dat is de naam, die sinds Jacob geadopteerd werd door een groep die wilde, durfde leven in dit model: toegegeven, beleden falen, als van Jacob tegenover Ezau en daarin, alléén daarin tot opstanding gebracht. Geen vragen dus meer in de trant van: is de kerk ergens een stap verder, beter, dieper de beloften vervullend. Twee groepen, beide in de weerloosheid van de ontmanteling, en daarin de grote aantasters van de ongebreidelde overlevingsdrang van de volkeren. Beide hoeders van dit geheim van de humaniteit. Praktisch één en hetzelfde verhaal ons overgeleverd in “Tenakh en de goed nieuws boodschap”. Van hier af aan volg ik het verhaal met angst en beven. De constatering dat de Schrift geen legitimatie voor het schisma (het grootste in de geschiedenis) biedt suggereert: vergeet alles, en ga in gesprek met Israel. Dat is mij hartelijk welkom. Maar als iets dat ik, beschaamd, alleen voor mijzelf mag denken (en liever niet zeggen): hoe hebben we ze kunnen laten gaan, onze Joden, alsof ze voor ons als mede-bouwers van het echte Europa niets betekend hebben. Maar durf ik daar Israël op aan te spreken?

Tussen haakjes: durf ik te zeggen wat Arnon Grunberg zei: “Israël had op een deel van Duitslands grondgebied gevestigd moeten worden”. Dat had toch ook geboortegrond van het land van belofte voor Israël moeten zijn. Een voorbeeld: als David Grossman in de NRC schrijft en zijn wanhoop uit over Israël dat zijn hoop aan het verliezen is, voel ik mij zeer met hem verwant. Bijna uitgenodigd tot een nieuw soort lotsgemeenschap. Maar voorshands: mond houden over Israël. Wel bedenken: een dialoog zou hier alleen mogelijk zijn als wij met even grote wanhoop en durf ons uitspreken over Europa dat alle hoop verliest (als het al zoiets als hoop in de laatste eeuw ooit gehad heeft. ..) Even is er weer zoiets als wat Rosenstock zei over Rosenzweig, toen die alle dialoog met zijn christenvriend verbrak: je blijft “een tweeling in het andere kamp”. Alleen als tweeling aan te duiden als het “andere kamp” voluit gerespecteerd wordt.

Van Kooij spreekt van gezamenlijke waarheidscommissies tegen de verschrikkingen van het cynische blinde en dove zelfbehoudsleven van het Westen…. Een boek dus vol onmogelijke mogelijkheden. Maar die zochten we toch?

Tot slot van het boek geeft Van Kooij ons nog een uitvoerige analyse van de vertaling van de meest gebruikte Bijbelteksten. En daarna nog, voor wie in deze tuin van gedachten wil gaan brevieren een handleiding ‘voor wie zich wil inlezen in het Messiaanse tij’.

Adri Sevenster

 

Albert K. van Kooij: ‘Ethische oefeningen voor het leerhuis en daarbuiten. Leven in het teken van de letter Beth’. Het boek is te bestellen bij de auteur: akk@xs4all.nl

 

Drs A. Sevenster is emeritus predikant (PKN) en kenner van het werk van F. Rosenzweig