Wachten op de kairos

logo-idW-oud

 

WACHTEN OP DE KAIROS

Dat het in de Bijbel om verlossing draait is bij links en bij rechts in de kerk gemeengoed. Alleen, wat is de aard van die verlossing? Het recent verschenen boek van Dick Boer maakt al in de titel duidelijk wat: Verlossing uit de slavernij. En, zoals de subtitel al aangeeft, het betreft hier niet een hoogst particuliere opvatting, maar een nadrukkelijk als bijbelse theologie verantwoorde en vormgegeven lezing van de schrift. Het boek doet dit heel precies en consistent.

Om maar met de deur in huis te vallen: Paulus was communist. Dit is de meest opvallende en bewust provocerende zin in het boek. Hij staat aan het begin van het eerste ‘Postscriptum’ en moet letterlijk begrepen worden. Paulus staat voor de verkondiging en verwerkelijking van een samenleving zonder heerschappij van de een over de ander. In deze zin wordt zowel de continuïteit van tenach en evangelie als de radicale vervulling van die belofte in Jezus Messias samengevat. Hij verwijst dus in de eerste plaats terug naar Mozes en de profeten. Daar gaat het om het ‘communisme’ vanuit de Naam: dit ‘ongehoorde’ dat ondanks alles toch gehoord is, dit woord-gebeuren, vormt het structurerend centrum van de bijbelse verhalen: de bevrijdende interventie van de NAAM in de ‘historie’, de uittocht uit het slavenhuis. Dat de schreeuw om verlossing verhóórd is en niet verklinkt in de oneindige leegte van het Nihil beweegt héél de Bijbel. Zo staat het in het hoofdstuk over de canon (waarin een gemotiveerde keus voor de masoretische canon) en het hele boek laat zich lezen als een verzameling van bewijsplaatsen die het structurerende karakter van dat centrum aantonen. Het blijft dus niet bij de stelling dat de Exodus het centrale gebeuren is en dat bijvoorbeeld het scheppingsverhaal daarop vooruitloopt. Het gaat ook uitvoerig over de “moeiten van de laagvlakte” (Brecht), dat wil zeggen over alle grote en kleine verzoekingen, moeilijkheden, keuzeproblemen, inrichtingsvraagstukken, ontsporingen en herstelpogingen, die een volk met een bevrijdingsgeschiedenis waaraan het zijn enige bestaansreden dankt, ondervindt. Voor mij verhelderend was bijvoorbeeld de korte kenschets van de vijf Mozesboeken. Naast Genesis als voorspel en voorbereiding Exodus, waarin het volk als revolutionair subject centraal staat en dus de vraag van welke richtlijnen en van welke gezindheid het moet zijn voorzien wil het zijn rol kunnen spelen. Dan Leviticus als boek waarin de omgang met het land centraal staat, dus met het voornaamste productiemiddel en bron van voedsel, en de principiële kwestie van de grondeigendom. Dan Numeri waarin de woestijn niet alleen de centrale plek is, maar ook de sociaal-politieke stof oproept; de ontberingen, het terugverlangen, de contrarevolutie. Dan Deuteronomium als het boek dat de positie van de armen centraal stelt, toetssteen van de gerechtigheid en kritische grens van wat het bevrijde volk praktisch van zijn roeping begrepen heeft. Dat dit alles geen historisch verslag is wordt uiteraard gezegd, maar ook dat we daar een vorm van profetische geschiedschrijving voor terugkrijgen. En ook dat levert weer nieuwe inzichten op, zoals de ‘ahistorische’ plaats van het boek Kronieken die het mogelijk maakt dat tenach kan besluiten met het hoopvolle uitzicht op een nieuw begin – de bouw van een huis voor de Ene in Jeruzalem. Evenzo wordt de positie van de ‘voorste’ en de ‘achterste’ profeten vanuit het structurerende centrum verhelderd in hun relatie tot de verschillende pogingen om een ‘torarepubliek’ te stichten.

Dus over de Bijbel maakt Verlossing uit de slavernij ons een stuk wijzer. In hoeverre vergroot het boek ook ons begrip van wat met verlossing wordt bedoeld, in de Bijbel maar (dus?) ook daarbuiten? Want zoveel mag wel duidelijk zijn, met een bevrijding uit een slavenhoudersmaatschappij is het niet gedaan. Dan was strikt geredeneerd bijna alle bijbelse profetie nu vervuld. De belofte echter, of de droom, of de idee van een samenleving zonder heerschappij van de een over de ander, blijft. In dit opzicht zit er aan het boek van Dick Boer ook een problematische kant. En dat ligt dan vooral aan de termen van vergelijking. Om de aard en reikwijdte van het bijbelse ‘project Israël’ te verduidelijken doet hij een veelvuldig beroep op het corpus ‘geschiedenis van de arbeidersbeweging.’ Dat ligt voor de hand en werkt ook goed in zoverre slavernij de oervorm van onderdrukking en uitbuiting is en verlossing daaruit dus de oervorm van bevrijding. Dan zijn alle latere bewegingen uit vergelijkbare situaties van knechting verhelderende analogieën. Het werkt niet goed in zoverre de ‘geschiedenis van de arbeidersbeweging’ zelf al een product van canonisering is. Het is bijvoorbeeld op een bepaalde manier verhelderend om Paulus met Lenin te vergelijken – de wijdte van blik, de wereldhistorische dimensie, de radicaliteit, de organisatorische bemoeienis. Maar het werkt minstens verwarrend waar het om de ‘strategie’ gaat. Het boek lijkt te suggereren dat het voornaamste verschil zit in de toenmalige overmacht van het Romeinse rijk, gemeten aan de historische kans die door de bolsjewieken is benut. De route van de joods-christelijke gemeenten, georganiseerd als heerschappijvrije communes, verschilt dan van de Russische revolutie en de organisatie van de sovjets voornamelijk daardoor dat de Romeinse keizer steviger in zijn zadel zat dan zijn evenknie in St.Petersburg. Ik hoop niet dat dit bespottelijk klinkt. Er is alle reden om Paulus ook vanuit zulk soort overwegingen te begrijpen.

Kleis Kroon noemde ooit in een commentaar op de brief aan Filemon als kenmerkend verschil dat in Israël tegenover zeven vrijen één slaaf stond waar het in het Romeinse rijk van Paulus’ tijd één vrije tegenover twintig slaven was, zodat de boodschap van verlossing uit de slavernij andere consequenties met zich meebracht. Eenvoudig een jubeljaar uitroepen zou niet gaan.

Mij lijkt echter dat het strategische verschil op nog iets wezenlijkers teruggaat en dat is dat Paulus het Oordeel bij God kon laten – een mogelijkheid die iemand die meent zelf subject van de geschiedenis te zijn, als leider van een klasse met een historische rol, niet heeft.

Daarmee kom ik op de betekenis van deze bijbelse theologie. Wat weten, hopen en doen diegenen die geloven in een God die uit de slavernij verlost? Volgens Dick Boer moeten zij twee sporen volgen, dat van de gemeente en dat van de torarepubliek. Dat van de gemeente laat zich met Paulus goed volgen – wel in de wereld maar niet van de wereld, dus communes stichten en bewaren waar niet alles markt is, waar zijn meer telt dan hebben en onderlinge solidariteit het eerste gebod is. Dat van de torarepubliek omschrijft Boer als “de mogelijkheid van een reëel bestaande communaal georganiseerde staat.” En hier voel ik het weer wringen. Dat komt uiteraard door dat woord staat. Het is lastig om je na het failliet van het reëel bestaande socialisme een vorm van communale organisatie op staatsniveau voor te stellen die niet ten prooi is gevallen aan de totalitaire verleiding. Dus als wij op de kairos wachten, wachten we dan op de mogelijkheid van een anders ingerichte staat? Of mogen we ook iets verwachten wat niet door of van de staat komt, maar er onderdoor en bovenover gaat? Mogen we bijvoorbeeld een bijzonder moment verwachten voor inwoners van mislukte staten die in kleine sociale en economische ondernemingen een bestaan en een samenleving opbouwen; dat enig supranationaal verband ze de helpende hand toesteekt? Zo’n idee van een werkende mondiale rechtsorde is zeker utopisch, maar het is niet zo’n utopie die zich onmiddellijk zoekt te realiseren door machtstoeëigening, eeuwig presidentschap, persbreidel en intimidatie van tegenstanders. Door Dick Boers formulering dreigt de verwachte kairos in een historische vorm opgesloten te raken.

Een laatste kanttekening gaat over wat ik maar de ‘binnenkant’ van de kwestie noem. Als Paulus de slaaf Onesimus terugstuurt naar Filemon stuurt hij een broeder terug. Weliswaar blijft de broeder formeel slaaf, maar de broederschap eet hier als het ware de slavernij op. In die broederschap zijn gelijkheid en vrijheid innig verenigd, maar gaat de gelijkheid aan de vrijheid vooraf. Men kan elkaar als gelijken zien en behandelen omdat men als broeders en zusters innig verbonden is. Deze verbondenheid is de basis van een vrijheid die zich door geen hiërarchie van de wereld laat verdrukken. Wat hiermee gezegd is, dat is dat de “vrijheid der kinderen Gods” zowel voorafgaat aan als volgt op de verlossing uit de slavernij. Want ze is er de zin, de motivering en het doel van. Ze behoort tot de existentie van diegenen die door Christus zijn vrijgekocht. In Verlossing uit de slavernij raakt deze binnenkant enigszins zoek door de historische parallellie. Maar elke historische bevrijding, uit welke sociaal-economische, seksuele of culturele kluisters dan ook, loopt onvermijdelijk vast in nieuwe vormen van knechtschap, zolang mensen de neiging houden om nieuwe heerschappij over zichzelf af te roepen. Daarom had Dick Boer van mij wel iets vrijmoediger mogen zijn over de reikwijdte van Gods revolutie, die ons boven onze menselijke pogingen tot zelfbevrijding uittilt.

Herman Meijer

Dick Boer, Verlossing uit de slavernij, Skandalon 2009