Tussen vloek en zegen (Num. 23: 11-12)

logoIdW

 

TUSSEN VLOEK EN ZEGEN

Balak zei tegen Bileam: ‘Wat hebt u nu gedaan! Ik heb u hierheen laten halen om mijn vijanden te vervloeken, en nu zegent u ze.’ Bileam antwoordde: ‘Ik zeg niets anders dan wat de HEER mij in de mond legt.’ (Numeri 23: 11-12)

Drie keer achtereen, ziet Israël de waarzegger Bileam verschijnen. Zij hebben hun tenten opgeslagen in het dal, op de open vlakte. Zij zijn kwetsbaar, in de omringende heuvels huizen de Moabieten. Bileam kan vanuit de hoogte, in de verte, het volk zien en kàn het vervloeken. Wat dat is wat heel deze enscenering oproept. Het priesterlijke Numeri herinnert hiermee aan Goliath. Een goddeloze heiden is immers van alle tijden.

Vloek, dat is wat hen wacht, beneden in de vlakte. Dat is wat een mens doet huiveren. Een vloeker zoals Goliath, grof in de mond, één die lacht met God en zijn geboden. Als er maar lang en hard genoeg gelachen wordt, mens en geloof bespottelijk gemaakt worden, wat resteert er dan aan eigenwaarde? Als maar vaak genoeg gezegd wordt dat geloof niets oplevert en gebed machteloos is, wie houdt dan twijfel tegen? Bileam zal hen en hun God vervloeken. Want daar is hij goed in, daar is hij voor gehaald en daar wordt hij voor betaald. Bileam is gevreesd, verdelger is zijn naam. En zijn faam strekt zich uit tot buitenbijbelse teksten. Een fenomeen in zijn dagen. Waar hij spreekt, verbleekt het volk en weet er niets meer tegen in te brengen.

En dat is precies de bedoeling van koning Balak. De militaire macht van zijn Moabieten loopt tegen grenzen aan. Dus neemt hij zijn toevlucht tot het bovennatuurlijke, tot de wereld van de magie. Want als gewone middelen en medicijnen niet helpen, wat dan? Nood leert bidden zegt men, maar nood leert net zo gemakkelijk vloeken.

Balak is bang en Bileam moet komen. In het verzoek van koning Balak klinkt de echo uit Genesis: wie u vervloekt, die zij vervloekt en wie u zegent, die zij gezegend. Balak weet: een woord is nooit zomaar een woord, met een woord kun je maken en breken. Het effect van de media.

Bileam moet komen. Maar hij aarzelt. Hij weet, dat als hij zal spreken, dat hij dat niet alléén doet. Waar Bileam later in het Nieuwe Testament vooral als negatieve profiteur wordt geschetst, lijkt hij aanvankelijk op zijn minst open te staan voor het Woord van de Heer. Waarmee gaat hij op weg? Met een zegen? Met een vloek, of met een open mind, zo van: ‘ik zal wel zien?’ Misschien zijn zegen en vloek niet zo gemakkelijk uit elkaar te houden als het soms lijkt. Soms lijkt iets een vloek, en wordt het wonderlijk genoeg uiteindelijk ervaren als zegen en soms doet zich iets voor als een zegen, wat een kans, maar blijkt het op den duur een vloek. Tijd van vloek of tijd van zegen, wie zal het zeggen?

Bileam zegt de zegen. Hier staat hij en kan niet anders. Eén ding is zeker in de bijbelse traditie: om een vloek te ke-ren, om werkelijk zegen te spreken en te ontvangen, daarvoor moet er kwaad doorbroken worden. Dat gebeurt waar een mens leert kijken en luisteren.

Daarom misschien juist onderweg het meest mystieke, of zo u wilt, fantastische deel van het verhaal. Het zijn niet de overdadige offers van koning Balak, noch de vrome visioenen van Bileam die de banvloek breken: Het is de ezelin, het rijdier van de arme, het stomme beest dat de engel ziet staan. De ezel die eendrachtig met de engel het pad van de vloek verspert en aan Bileam vraagt: waarom sla je mij nu al voor de derde keer?

Het zou een zegen zijn als meer beesten konden praten en zouden kunnen zeggen: waarom sla je mij? Het zou veel vloeken kunnen doorbreken in deze wereld als kinderen en vrouwen en mannen, jongens en meisjes, onderdrukten in deze wereld ooit de gelegenheid hadden gehad om te praten en durfden te zeggen: Waarom sla je mij? Waarom mis-bruik je mij? Stonden er maar wat vaker een engel of een ezel op het pad.

Bileam komt tot inzicht. Natuurlijk had hij als professional aan de ezel af moeten lezen dat er iets aan de hand was. Maar hij doet het niet, totdat hijzelf wordt klem gezet. Stil gezet. Een engel met de echo van wat de ezel al zei. Pas als de ziener gaat zien en de mens leert luisteren, pas dan wordt de vloek tot zegen gewend. Waar ruimte komt voor God, komt ruimte voor zegen. Dus kan Bileam niet anders meer. Wat er ook gebeuren zal: dit blijft staan aan de rand van het land: Israël, gezegend is gezegend. Die werkelijkheid lijkt ver weg in een wereld met soms meer reden tot vloeken dan tot zegen. En wie spreekt durft spreken van Israel en zegen, Israel als zegen?

Het zou een zegen zijn, als Bileam verscheen. Waar de blinde woede van mensen gestopt wordt en de ban gebroken. Bidt daarom om Bileam, totdat de vraag ‘waarom sla je mij?’ niet meer gehoord wordt.

Ciska Stark