Het verbond als binnenkant van de schepping (Genesis 9: 11)

logoIdW

 

HET VERBOND ALS BINNENKANT VAN DE SCHEPPING

 

Genesis 9: 11

Faust, de hoofdpersoon uit Goethe’s gelijknamige en beroemde theaterstuk, streeft ernaar te weten ‘was die Welt im innersten zusammenhält’. Wat houdt de wereld van binnenuit bijeen en in stand, zodat ze niet terugvalt en uiteenvalt in een baaierd van chaos en blind geweld? Met andere woorden: wat maakt en houdt de wereld bewoonbaar, zodat de mens er veilig en in vrede kan leven?

Nu, op die vraag van Faust geeft de bijbel ons inziens een principieel antwoord. Het verbond van God met zijn schepping houdt de wereld in stand en bijeen. Daarvan horen we in Genesis 9. God zweert daar – al eerder in een beslissend onderhoud met zichzelf (Gen. 8: 21) – ten overstaan van Noach en zijn nageslacht: ‘Nooit weer zal een watervloed al wat leeft overspoelen, nooit meer zal een zondvloed de aarde verdelgen.’ (Gen. 9: 11) God stelt een grens aan zijn maar al te gerechtvaardigde toorn. ‘Niet altoos zal Hij twisten, niet eeuwig zal Hij toornen’. (Ps. 103: 9) Maar onbegrensd en van geslacht tot geslacht is zijn barmhartigheid waarin Hij de mens en de mensheid nieuwe levenskansen biedt. Altijd weer. Dat is, dunkt me, een hoofdlijn in de ons in de bijbel verhaalde geschiedenis. ‘Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden’. (Ps.103: 10)

Het gaat in de wereld en de wereldgeschiedenis bepaald niet zachtzinnig toe. De bijbel weerspiegelt dat; en is daarom ook geen softe literatuur. De wereldgeschiedenis is een verhaal van onrecht en geweld, van list en leugen, van oorlog en ondergang. Het lijkt soms dat het gaat van ramp naar ramp, tot het allemaal uitloopt op de catastrofale zondvloed, die alles wegvaagt en alles zinloos maakt. Kunnen we eigenlijk nog enigszins vrolijk en opgewekt leven anders dan in het besef en het vertrouwen van het ‘na ons de zondvloed’? Laat ons dan eten en drinken, want morgen, morgen sterven we.

Dwaasheid of cynisme zonder meer hoeft dat overigens niet te zijn. Het getuigt ook wel van een ontroerende menselijkheid dat de mens kan lachen en zingen, eten en drinken, feesten en minnen op het smalle strookje grond en het korte streepje tijd dat hem gegeven is. Dat is in zekere zin zijn positie als schepsel. Het schepsel is ‘iets… op de rand van het niets’ (Barth). Ons bestaan als schepselen is daarom uiterst hachelijk. Maar toch moeten we daar niet al te nerveus van worden. Want we mogen weten en geloven dat dit ons wankele, kwetsbare leven gedragen en gestut wordt door het trouwverbond van God met zijn schepping. Daarom eten we ons brood met vreugde en drinken we onze wijn met een vrolijk hart. We doen dat weliswaar niet als heidenen, die zich al gauw een roes drinken aan de levenswijn, maar als in hun heidendom gestoorde mensen, die het verbond en het vergoten bloed van de Mensenzoon indachtig zijn en die het glas heffen als een toast op de verrijzenis van alle verdrukten en vernederden.

Het verbond. Dat is zonder twijfel een kernwoord in de Schrift, een kernzaak. Maar het behoeft toch wat nadere uitleg. Het initiatief komt daarbij van buiten of boven, hoe ergerlijk misschien ook, maar God sluit een verbond. Het is niet onze keuze, niet ons initiatief. Wij blijven maar morren en ruzie maken, elkaar bestoken en beoorlogen, tenzij er van hoger hand, van elders wordt ingegrepen. Hier bij Noach is het een verbond van God met het hele mensengeslacht en de ganse aarde, bij Abraham en op de Sinaï met het volk Israël en tenslotte in de Messias Jezus met Israël en de volken, met Joden en heidenen, rechtvaardigen en zondaren, ja, ook en juist met deze laatsten. Zij die hun leven verprutst en verspeeld hebben, zich op doodlopende wegen bevinden, krijgen in hem een nieuwe kans, een nieuwe naam, een nieuwe toekomst. En dat doordat hij zichzelf aan hun lot verbonden heeft en hun wegen heeft gekeerd. Gods trouwverbond krijgt hier het karakter van een genadeverbond.

Dit verbond draagt ons leven en houdt de toekomst open. Het schraagt ook de hele schepping. Het is er als het ware de verborgen binnenkant van, het gebinte van het wereldhuis. Als het verbond met wat het inhoudt aan verplichtingen, geboden en beloften niet geschonden, maar gehouden wordt, dan wordt de wereld ons toegankelijk en aanlokkelijk terrein, betrouwbaar, bewoonbaar, zelfs genietbaar. Verbondstrouw – oftewel daadwerkelijke gerechtigheid – is het geheim van de wereld als goede schepping en van het samenleven in vrede en vreugde.

Wij horen en weten van Gods herderlijke zorg waarmee Hij instaat voor zijn schepping en zijn mensen. Die herderlijke liefde, ons het helderst geopenbaard in de Messias Jezus, maakt het leven en alle dingen niet alleen draaglijk, maar zelfs goed, wezenlijk goed, en dat ook ondanks alle bitterheden, duistere raadsels en diepe schaduwen. Die schaduwen van armoede en ziekte, van eenzaamheid en miskenning, van verlies van levenskracht en het eenmaal sterven moeten kunnen die wezenlijke goedheid van het ons geschonken leven niet aantasten en het lof- en danklied niet doen verstommen. Zelfs als zij hun dierbaren begraven, zei men in de Oudheid van de christenen, zingen ze de lof van hun Heer. Dat moge hen ook nu nog kenmerken en onderscheiden.

Ook in de samenleving van mensen en volken is het verbond van trouw en toewijding aan elkaar constitutief voor orde en vrede. Dat houdt ook hier de wereld bijeen en in stand, zodat ze niet uiteenvalt in wanorde en rechteloosheid. Het verbond heeft hier het karakter van een bindende en verplichtende afspraak. Liefst vastgelegd in een wet of instelling. Maar daaraan gaat vooraf dat mensen elkaar niet negeren of verketteren, maar elkaar aanspreken en eerbiedigen. Ook hun tegenstanders en zelfs hun vijanden, want juist met hen moet het tot een (vredes)akkoord komen.

De inhoud van het verbond en tevens de verborgen spil van het samenleven in broederschap en vrede is – in het groot en het klein – de verantwoordelijkheid van mensen voor elkaar. Die betekent dat mensen elkaar horen en zien, de ander opmerken, aandacht schenken, bijstaan of zelfs voor de ander instaan en opkomen in een soms riskante solidariteit. Voor vrede, menselijke waardigheid en menselijk geluk is en wordt altijd wel een prijs betaald of een offer gebracht. Maar wie zichzelf verliest in deze verantwoordelijkheid voor de ander en voor een menselijke toekomst zal niet vergeefs, maar waarlijk vruchtbaar en waarlijk menselijk leven… Ja, toch?

Rens Kopmels