De dood in de pot en de maaltijd van de Heer (2 Kon. 4: 38-44)

logoIdW

 

DE DOOD IN DE POT EN DE MAALTIJD VAN DE HEER

– 2 Kon. 4: 38-44

Een bekende zegswijze: het is de dood in de pot. Een bekende zegswijze die komt uit een onbekend bijbelverhaal (2 Kon. 4: 38-41). Het is één van die curieuze geschiedenissen met de profeet Elisa. In dit verhaal wordt verteld dat er honger is in het land. Elisa geeft echter zijn hulpjongen de opdracht de grootste pot op te zetten en soep te gaan koken. Waarvan zal dat geschieden, met honger in het land? En dan de grootste pot? Is Elisa een idealist, die tegen beter weten in vasthoudt aan het ideaal dat niemand meer honger hoeft te hebben? Een linkse christen? Een activist?

Zijn hulpjongen doet wat hem is opgedragen. Hij gaat het veld in om groenten te plukken voor de soep en vindt: ko-lokwinten. Wat dat in hemelsnaam mogen zijn… Hij weet het kennelijk niet, want hij gooit ze in de soep en ze blijken de soep te bederven. Ik weet het ook niet. Kolokwinten? Men vermoedt iets als kalebassen. Zeg maar, van dat sier-fruit dat tegenwoordig zo in is met halloween (rond hervormingsdag). Niet te eten, zo blijkt: En het geschiedde, toen zij van de soep aten, dat zij schreeuwden: De dood is in de pot, man Gods!

Hoe komt de dood in de pot? Geen onbelangrijke vraag. In het verhaal niet, maar ook in de kerk niet. Hoe komt de dood in de pot, en hoe krijg je die er weer uit? In het verhaal staat dat de hulpjongen de kolokwinten snijdt en in de pot met soep doet. En dan staat er veelzeggend (letterlijk): want zij kenden niet (vs. 39). Die kolokwinten kenden ze dus niet. Maar zou het niet dubbelzinnig kunnen zijn, dat het niet alleen de kolokwinten betreft, maar dat de kennis des Heren geweken is? Zij kenden Hem niet. De hele actie van groenten zoeken, het antwoord op de profetische op-dracht, de strijd tegen de honger in het land, is een eigenmachtig project geworden. Goedbedoelde actie, zeker. Maar eigenmachtige actie, hun ‘eigen’ goede doel. Het hangt van hen zelf af. En als zij het niet doen, doet niemand het. En dat is… de dood in de pot, want overgeleverd aan zichzelf.

Als er iets misère is, dan dát wel. Dat het van ons afhangt. Dat het ons project is: de kerk, het diaconaat, de verkondiging. Dat is de dood in de pot. “Zou ik op mijzelf zijn aangewezen, ik zou alles bederven” (Luther).

Tegen de dood in de pot is maar één remedie: meel. Neem meel en gooi het in de pot (vs. 41). Dat is brood, brood des levens. Dat wil zeggen: wat van Hem komt. Toen was er niets kwaads meer in de pot. Door Hem alleen heeft het zin om de grootste pot op te zetten, terwijl er honger is in het land. Door Hem alleen heeft het zin om, ook al weet je dat morgen de wereld vergaat, toch nog een boom te planten (Luther), om daden ‘om niet’ te doen, om te bidden, om ogenschijnlijk inefficiënt te zijn en het naar menselijke maat onredelijke te wagen, om te preken, om te bidden aan een sterfbed en te begraven met een Paaslied. De kennis van de Naam is het enige medicijn tegen het cynisme dat het tóch niks gedaan is en dat het allemaal tóch geen zoden aan de dijk zet. Het weinige, dat kleine beetje meel dat alles goed maakt, deze genade staat tegenover de overvloed van kolokwinten, een kleed vol.

Veelzeggend is het dat op het verhaal van de kolokwinten en de dood in de pot een kleine wonderbaarlijke spijziging volgt (2 Kon. 4: 42-44). Daar is een man uit Baäl-Shalisha, met in zijn tas brood van de eerstelingen: twintig gerste-broden en vers koren, en hij brengt het de man Gods. Een tas. Dat houdt niet over. Moet dat aan honderd man gege-ven worden? Maar Elisa zegt: Geef het aan het volk, opdat zij eten. Want zo zegt de Here: men zal eten en overhouden. En hij gaf het hun. En zij aten en zij hielden over, naar het woord des Heren (vs. 43-44).

Waar van dit brood gegeten wordt, is geen daad tevergeefs gedaan. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven, maar mijn Vader geeft u het ware brood uit de hemel; want het brood van God is Hij die uit de hemel neerdaalt en aan de wereld het leven geeft (Joh. 6: 32-33). Hier begint het diaconaat. Niet bij onze rijkdom, niet bij onze welvaart, niet bij onze goede bedoelingen. Voordat je het weet verzanden we in activisme, worden eigenmachtig en zelfredzaam en vinden we de dood in de pot. Het diaconaat begint niet bij ons, maar bij Hem, aan de avondmaalstafel, waar we, hoe rijk wij ook zijn en hoe goed we alles ook bedoelen, belijden dat wij zondaars zijn, armen van geest, hongerend naar gerechtigheid, mensen die het zonder Hem niet redden. Onze hulp is de Naam des Heren. Dat is de kennis, die de gemeente de grootste pot doet opzetten terwijl er honger is in het land; die haar doet volharden in het gebed en in de in het gebed beginnende daad. Het is de kennis die maakt dat zij hoog blijft opgeven van wie in ieders oog verloren en verdoemd zijn. En daarom plant zij, al vergaat ook morgen de wereld, vandaag nog een boom.

Wouter Klouwen