‘Die lichte melancholie’

logoIdW

 

‘DIE LICHTE MELANCHOLIE’ – WILLEM WILMINK

God woont in de Fokke Simonszstraat

 

Ik hoorde van een zeereerwaarde

en hoogbejaarde dominee:

de Here wou met onze aarde

niet één dag langer meer in zee.

 

Al zouden wij Hem overstelpen

met eredienst en dankgebed,

het zou geen ene moer meer helpen:

er werd een punt achter gezet.

 

Maar zie: daar was diezelfde morgen

zo’n rotjoch in de grote stad

een doodziek duiffie aan ’t verzorgen

dat-ie op straat gevonden had.

 

“Kristus, wat mot je dan? Wat wil je?

Ja, kijk me maar es effe an.

Godsallejeisis, beest, wat tril je,

Leg nou toch effe rustig, man.”

 

Toen heeft de Heer Zijn toorn bedwongen,

want Hij kreeg schik in het geval.

Hij spaarde dus de kleine jongen,

de zieke duif en het heelal.

‘Hier is Prins Zonneschijn’, zo luidt de titel van de in 2008 verschenen autobiografie van Willem Wilmink. Deze titel is door de bewerkers van het oorspronkelijke, uitgebreidere manuscript bedacht naar aanleiding van een citaat dat Wilmink zelf aanhaalt in zijn verhaal. Het betreft een zin die hij als jongetje in een schooltoneelstuk uitsprak en waarover hij schrijft: “De typecasting was niet geweldig, want ik was het bleekste jongetje van de klas, maar mijn acteerprestatie maakte dat weer helemaal goed, als ik tenminste mijn vader mag geloven. Hij zei: ‘Heintje Davids had het je niet kunnen verbeteren.’”

Mij zette deze titel tot denken aan over Wilmink die met zijn verzen vrolijkheid en lichtheid uitdroeg en opriep, maar toch ook – en misschien wel vooral – een ander gevoel zo treffend personifieerde en door zijn werk heen liet schijnen. Zoals Hans Dorrestijn het in een reactie op Wilminks poëzie verwoordde: ‘Die lichte melancholie, die je ook bij Tsjechov vindt – wat ben ik daar jaloers op.’

Tussen vrolijkheid en melancholie, maar ook tussen ontferming en boosheid en tussen lichtvoetigheid en ernst laveert het werk van Wilmink. En dat raakt aan de basis van waaruit ik geloof en theologiseer. Een aantal gedichten springt er daarbij voor mij uit. Ben Ali Libi bijvoorbeeld, een bewogen, kritisch, maar vooral ongelooflijk ontroerend gedicht over de joodse goochelaar voor wie geen ruimte was in de wereld.

Ik denk ook aan al die verzen waarin hij met liefde schrijft over kinderen en volwassenen (in die volgorde!) die aan de zijlijn van de maatschappij functioneren, zoals het gedicht over de achterlijke jongen die met zijn accordeonspel voorbijgangers meevoert tot aan de achterdeur (!) van het Paradijs.

Maar voor dit stuk koos ik uiteindelijk voor een gedicht dat ik al meermalen in mijn werk gebruikte en dat bij mij telkens weer het verhaal vertelt dat mij ook uit de bijbel tegemoet komt.

‘God woont in de Fokke Simonszstraat’. Mijn liefde voor expliciet heilige plekken, oude kerken en kleine kapellen ten spijt, de Allerhoogste verbindt zich vooral ook met onverwachte plekken en mensen. Aardig is natuurlijk dat het hier letterlijk het hart van Mokum betreft waar het vertelde zich afspeelt, maar vooral op dat andere niveau vertelt de dichter over de verbinding tussen de Heilige Naam en onze alledaagse werkelijkheid.

En ondanks mijn liefde en respect voor het ambt; het is natuurlijk niet de zeereerwaarde dominee met zijn geleerdheid en beschaving (?) die een omkeer teweegbrengt in de gang van de dingen. Nee, het is het straatschoffie dat in zijn onbeholpen, maar eerlijke bewogenheid het zicht opent op een andere toekomst.

Dat het een duif betreft die hier opgelapt word, maakt dat het gedicht nog meer aan Jona doet denken. Of Wilmink dit zelf ook zo gedacht heeft, weet ik niet, maar voor mij geeft dat een extra laag, zowel aan dit gedicht als aan het genoemde bijbelboek.

De overtuiging die uit dit gedicht spreekt dat wij met kleine liefdevolle handelingen uiteindelijk God en elkaar op de diepste manier kunnen bereiken en zo de loop van de geschiedenis kunnen veranderen, spreekt mij zeer aan. Maar ook de boodschap dat de taal van de straat en van hart uiteindelijk de taal is die God verstaat. In dat kader moest ik glimlachen om de column die Bram Grandia ooit voor de IKONradio uitspraak en waarin hij het volgende vertelde: “Jaren geleden las ik dit gedicht voor als afsluiting van een lezing over ontferming. Ik sprak voor een christelijke vrouwenvereniging ergens in het Groene Hart.

Na afloop stonden twee jonge vrouwen voor me. “U heeft de naam des Heren tot twee maal toe gelasterd,” zeiden ze. “Hoe bedoelt u,” vroeg ik. “U heeft twee keer een vloek voorgelezen.” Ze durfden de woorden niet uit te spreken. “U bedoelt ‘Kristus’ en ‘Godsallejeisis’?” “Ja zeiden ze.” “Maar God kreeg schik in het geval” zei ik. Ik zag dat zij het niet hadden. De kloof was onoverbrugbaar.”

De kloof tussen onze kerk vol keurige (en natuurlijk vaak ook lieve en oprecht bewogen en gelovige) mensen en de straat zie ik als één van de meest prangende problemen voor die kerk. De spiritualiteit ligt op straat en wij zijn bezig met binnenkerkelijke problemen en discussies. Zo zou het toch niet moeten. Deze kloof houdt mij bezig, zeker ook omdat ik me als keurige, woordgerichte dominee in een keurige, intellectuele gemeente tegelijk ook zeer prettig voel. Het is mijn comfort-zone. Maar het schuurt met mijn geloof dat de nood en de kracht van de wereld voor een belangrijk deel ook elders te vinden zijn.

Het werk van Wilmink troost mij, het maakt me vrolijk en het ze me – ook als gelovige en als theoloog – aan het denken.’Ernstig genoeg’, heet de verzameling van zijn liedjes en gedichten van na 1986. Een titel als reactie op die mensen die Wilmink wegzetten als dichter van alleen maar ‘light verse’? Ondertussen is zijn werk gelukkig door velen (her)ontdekt en wordt het alom gewaardeerd als poëzie die wat te zeggen heeft. En dat geldt zeker ook voor wie vanuit bijbelse inspiratie wil leven. Lees tot slot maar eens de laatste twee coupletten van Wilminks herinnering aan een Jiddisch liedje (ooit prachtig gezongen door Joost Prinsen overigens):

En de rebbe zegt:

‘Wie bevatten kan

wat dit boek beschrijft,

die vindt ver van huis

iets van huis terug,

waar hij ook verblijft.

 

Lieve kinderen,

diepe duisternis

krijg je te doorstaan.

Daarom geef ik jullie

een klein lichtje mee,

dat nooit uit zal gaan.

            Kim Magnée-de Berg

Auteur is predikant in Gouda bij de Federatie van remonstranten, doopsgezinden en vrijzinnige protestanten