‘Lenin leefde, Lenin leeft, Lenin zal leven’

logoIdW

 

Lenins Mausoleum als symbool van grotesk realisme

In de decemberwind staan we bij het Rode Plein in een rij naar Lenins Mausoleum. Lenin was de leider van een ideologie die God en de wederopstandingsidee afschafte en al in 1918-1920 een grootschalige campagne doorvoerde om de relikwieën van de Orthodoxe heiligen uit kerken en kloosters te verwijderen. Diezelfde ideologie maakte hem na zijn dood begin 1924 zelf tot een relikwie. Waarom ligt hij daar nog, in het postcommunistische Rusland, waar de Orthodoxe Kerk zich de rol van staatskerk toe-eigent?

Hij zal leven

‘Lenin leefde, Lenin leeft, Lenin zal leven!’ ‘Lenin is altijd levend!’ Deze Sovjet-propagandaleuzen werden iedereen ingeprent. Lenin ‘leeft’ weliswaar niet meer in het alledaagse, maar wèl diep in het collectieve geheugen. Een kleine meerderheid ziet hem als een historisch positieve figuur, en bij de televisie-verkiezing van de ‘Grootste Rus’ in 2008 werd hij zesde, achter Stalin (derde), maar vóór bijvoorbeeld Dostojevski (zevende) en Ivan de Verschrikkelijke (tiende). In Moskou is hij nog aanwezig in metrostations, kiosken en souvenirwinkels, tijdens manifestaties van communistische splintergroepen, en (samen met Stalin) gespeeld door straatacteurs.

‘Grotesk’, ‘absurd’ en ‘traditie’ zijn de woorden die bij ons opkomen terwijl we naar een loket worden gecommandeerd waar wij onze telefoons, camera’s, tassen en wapens dienen af te geven. Het Russische informatiebord verbiedt ons ‘ook alle overige eigendommen’ mee te nemen. Eenmaal voorbij de detectiepoortjes worden we geconfronteerd met de opgelegde plechtigheid onder de Kremlinmuur, waar de Sovjet-kopstukken begraven liggen, inclusief Stalin. Langs de wachten bij de Mausoleum-ingang en via een gangetje met in elke hoek weer een wacht – ‘handen uit uw zakken, niet lachen, niet stilstaan, doorlopen, muts af’ – komen we uiteindelijk in de bloedrood belichte ruimte waar Lenin onder een glazen sarcofaag ligt. ‘Net Doornroosje…, ik mis alleen nog Wagner’, denkt één van ons, zo langzaam mogelijk lopend om het groteske tot zich te nemen. De ander vindt het te tastbaar en loopt snel naar buiten. ‘“Hij zal leven”, zegt de dokter als hij uit het Mausoleum naar buiten komt’, aldus een Sovjetmop.

Eind maart 1924 werd daadwerkelijk de ‘Commissie voor de vereeuwiging van de nagedachtenis aan Lenin’ opgericht. Volgens sommigen kon Lenin letterlijk onsterfelijk worden gemaakt: als zijn lichaam intact bleef, kon hij na voltooiing van het arbeidersparadijs weer opstaan. Dit opstandingsidee klinkt ook door in de literatuur. In een roman van Andrej Platonov antwoordt een personage op de vraag of de wetenschap ooit mensen uit de dood kan doen herrijzen: ‘Voor het Marxisme is niets onmogelijk. Waarom denk je dat Lenin anders in een glazen kastje op het Rode Plein ligt? Hij wacht tot de wetenschap zover is dat-ie kan opstaan.’

De communisten imiteerden uiterlijke vormen uit de Russisch-Orthodoxe traditie, terwijl ze de geloofsinhoud verwierpen. Het absurde hiervan is tijdgenoten niet ontgaan. Een toekomstige vriend van de dichteres Anna Achmatova, Viktor Ardov, herinnert zich de gêne van een kennis in januari 1924 bij de slagzin ‘Lenins graf is de wieg van de mensheid’. Ardov wist dit eenvoudig te verklaren: ‘De bolsjewistische partij is een satanische parodie op de Kerk, partijcongressen staan voor concilies, parades, demonstraties en bijeenkomsten voor rituele handelingen, de vogelverschrikker Lenin staat voor heilige relikwieën, enzovoorts (…) De slagzin is precies dezelfde satanische parodie op de woorden van het gebed, gericht tot Christus: “Uw Graf is de bron van onze opstanding.”

Bachtin

Bij de graafwerkzaamheden voor het eerste Mausoleum in 1924 bezaaide een beschadigde rioolpijp de toekomstige rustplaats van Lenin met uitwerpselen. ‘Zoals de reliek, is ook de mirre’, was het commentaar van de toenmalige Russisch-Orthodoxe Patriarch Tichon.

Authentiek of niet, uit deze mop spreekt de ‘verlaging’ van het hoge en sacrale tot het materiële en triviale in de Sovjet-imitatie van de Orthodoxe relikwieën. Veel in de Sovjetrealiteit getuigde van het ondersteboven keren of verlagen van het sacrale tot het profane. De Russische literatuurcriticus M.M. Bachtin (1895-1975) zag ‘verlaging’ als een hoofdkenmerk van het ‘grotesk realisme’ in de carnavaleske lachcultuur van Middeleeuwen en Renaissance. Het omkeren van de maatschappelijke normen en gezagsverhoudingen was volgens Bachtin een volksmanier van maatschappij- en religiekritiek. De koning wordt bedelaar, de waarheid blijkt leugen, en andersom.

Ook het Mausoleum is een omkeer. Alleen vond de omkeer in de Middeleeuwen plaats binnen het carnaval als sociale institutie, gesanctioneerd door de kerkelijke en wereldlijke autoriteiten. In die zin was de omkeer van de sacrale tijd en inhoud begrensd: het hoorde in het kerkelijk jaar. Paradoxaal leidde deze begrenzing tot een vrije en vrolijke lachcultuur doordat men in het carnaval niet zichzelf, maar Christus serieus nam. De Sovjetautoriteiten daarentegen namen zichzelf uiterst serieus. De sacralisering van ideologie in het Mausoleum is hier het ultieme voorbeeld van. Daarom was het Sovjet-groteske niet vrolijk, maar luguber – zoals Lenin onder het glas in het bloedrode licht.

De verlaging van Orthodox-christelijke gebruiken keert op een alledaags niveau terug in de connotatie van rood als de kleur van de Revolutie en van bloed. Na Lenins dood werd de ‘rode hoek’ met huisiconen – ‘rood’ in de oud-Russische betekenis van ‘mooi’ – omgedoopt in het ‘rode hoekje’ of ‘Lenins hoekje’. Het verkleinwoord verdoezelt de lugubere connotatie en maakt de verlaging grotesk. Waar transcendere in het Latijn ‘overschrijden’ betekent, is de ideologische substitutie van het transcendente al op grammaticaal niveau een verlaging. Het laat ook de leegte zien die restte na het verwerpen van het transcendente. Het Sovjetsysteem heeft deze omkeer tot alomvattende en permanente werkelijkheid gemaakt. Sovjetmoppen waren een wrange en verboden vorm van maatschappij- en ideologiekritiek.

Bachtin wijst op het ‘groteske lichaam’ tijdens het carnaval, dat hij associeert met het opheffen van taboes op lichamelijkheid en seksualiteit. Het symboliseert het ontstaan van nieuw leven – daarom bijvoorbeeld worden de geslachtsdelen tijdens een carnaval opzettelijk geaccentueerd – maar indirect doelt Bachtin op een vernieuwing en zuivering van alle aspecten van het leven.

Toen Stalin na zijn dood van 1953 tot 1961 naast Lenin lag opgebaard, sprak de volksmond van een ‘tweepersoonsbed’. De mensen keerden de ideologische omkeer van het profane en het sacrale om door de gebalsemde lichamen niet als ‘heilige’, maar als groteske lichamen op te vatten, maar zonder mogelijkheid tot zuivering of vernieuwing.

In 1991 werd in een gerenommeerd televisieprogramma het groteske van de Lenincultus ad absurdum gevoerd. In een hoax ‘bewezen’ de musicus Sergej Koerjochin en de journalist Sergej Sjolochov aan de hand van argumenten, interviews met wetenschappers, analyse van beeldmateriaal en historisch onderzoek dat Lenin grote hoeveelheden hallucinogene paddenstoelen had geconsumeerd en daardoor uiteindelijk zelf een paddenstoel was geworden. Velen trapten erin. De ochtend na de uitzending vroeg men elkaar beschaamd of het misschien echt waar kon zijn dat Lenin een paddenstoel was. Maar zoals de voorzitster van het regionaal partijcomité in Leningrad uitlegde aan een groep bezorgde partijveteranen kon Lenin onmogelijk een paddenstoel zijn geworden, ‘omdat een zoogdier geen plant kan zijn’. De ‘Lenin-paddenstoel’ was een ontmaskering van de Sovjetideologie: het ging niet om wát je over Lenin zei, maar om hóe je het zei en vanuit welke mediabron. Het programma leek de terugkeer in te luiden van een vrolijke carnavaleske lachcultuur.

 Poetin

Maar ook een kwarteeuw na de val van het Sovjetregime lijkt het lugubere grotesk realisme een permanente toestand. ‘Poetin bouwt een nieuw Mausoleum waar hij en Medvedev om beurten zullen liggen’, aldus een hedendaagse mop. Sinds 1991 is herhaaldelijk, met uiteenlopende motiveringen, het idee geopperd om Lenin te begraven en het Mausoleum af te breken. Al in 2001 verwierp Poetin zelf dit idee expliciet; eind 2012 herhaalde hij dit, geheel volgens de regels van omkeer en verlaging:

Wat is er immers gebeurd na de val van de Sovjetunie en de heersende ideologie? We hebben er niets nieuws voor in de plaats gekregen. Ziet u, wat is de ‘Morele Codex van de Bouwer van het Communisme’? Het is net als in de Bijbel of de Koran: steel niet, dood niet, begeer de vrouw van je naaste niet. Het is daar allemaal voorgeschreven en daaraan ontleend. Nu hebben velen het over het Mausoleum, men zegt dat het niet volgens de traditie is. Wat is niet volgens de traditie? Ga maar naar het Holenklooster in Kiev, of naar het Pskov-klooster, of naar de berg Athos. Daar zijn relikwieën van heilige mensen (…) De communisten hebben zelfs in dat opzicht de traditie overgenomen. En wel competent, in overeenstemming met de eisen van die tijden. Maar we moeten terug naar onze wortels… We moeten werken aan de opvoeding. Ook aan de opvoeding van het patriottisme op basis van onze traditionele fundamenten, maar natuurlijk als moderne mensen, gericht op de toekomst.

Poetin bevestigt niet alleen de oorspronkelijke absurditeit van de gebalsemde Lenin als substitutie voor de Orthodoxe relikwieën, hij maakt een nieuwe omkeer door Sovjetideologie en Orthodoxe traditie inhoudelijk op één lijn te stellen.

Zodoende symboliseert Lenin in zijn Mausoleum de verstarring van de geschiedenis en het voortduren van het lugubere grotesk realisme in Rusland. Door zichzelf steeds opnieuw bloedserieus te nemen, werkt de permanente omkeer zelfversterkend. Het middeleeuws carnaval versterkte de verbinding met God juist door zichzelf niet serieus te nemen. Zolang Rusland het carnavaleske niet herontdekt, zal Lenin ‘leven’.

Frank Bestebreurtje | Katja Tolstaja

 

Dr K. Tolstaja is directeur van INaSEC, Institute for the Academic Study of Eastern Christianity, en universitair docent aan de Faculteit der Godgeleerdheid van de VU. Dr F. Bestebreurtje is Senior onderzoeker aan INaSEC.